Hooooooooboy.
Dit was dus niet de serie die ik in mijn hoofd had. Ik dacht aan The Laundry Files van Charles Stross, spionageverhaal meets Lovecraftiaanse horror meets bureaucratie, in Engeland.
Dit is een soort privédetective maar dan een tovenaar, in Chicago. Ik was ervan overtuigd dat het boek geschreven was ergens midden de jaren 1980, zó ahem “niet meer van deze tijd” dat het proza is. Ik bedoel, dit is de introductie van één van de personages:
Karrin Murphy was waiting for me outside the Madison. Karrin and I are a study in contrasts. Where I am tall and lean, she's short and stocky. Where I have dark hair and dark eyes, she's got Shirley Temple blond locks and baby blues. Where my features are all lean and angular, with a hawkish nose and a sharp chin, hers are round and smooth, with the kind of cute nose you'd expect on a cheerleader. It was cool and windy, like it usually is in March, and she wore a long coat that covered her pantsuit. Murphy never wore dresses, though I suspected she'd have muscular, well-shaped legs, like a gymnast.
She was a good-looking woman, in her mid-thirtysomethings. Ash blond hair that I thought must be natural, after a morbid and involuntary memory of the dead woman's dye job. Her makeup was tasteful and well applied, and her face was fair, friendly, with enough roundness of cheek to look fresh-faced and young, enough fullness of mouth to look very feminine. She was wearing a long, full skirt of palest yellow with brown riding boots, a crisp white blouse, and an expensive-looking green cardigan over it, to ward off the chill of early spring. She had to be in good shape to pull off a color combination like that, and she did it.
She was a woman of average height and striking, dark beauty, wearing a crisp business jacket and skirt, hose, pumps. Her dark, straight hair was trimmed in a neat cut that ended at the nape of her neck and was parted off of the dark skin of her forehead, emphasizing the lazy appeal of her dark eyes. [...] She put an elbow on the counter and propped her chin in her hand, studying me through narrowed eyes and thick, long lashes. One of the things that appealed to me about her was that even though she used her charm and femininity relentlessly in pursuit of her stories, she had no concept of just how attractive she really was.
Her hair was a burnished shade of auburn that was too dark to cast back any ruddy highlights, but did anyway. Her eyes were dark, clear, her complexion flawlessly smooth and elegantly graced with cosmetics. She was not a tall woman, but shapely, wearing a black dress with a plunging neckline and a slash in one side that showed off a generous portion of pale thigh. Black gloves covered her arms to above the elbows, and her three-hundred-dollar shoes were a study in high-heeled torture devices. She looked too good to be true.
Maybe my values are outdated, but I come from an old school of thought. I think that men ought to treat women like something other than just shorter, weaker men with breasts. Try and convict me if I'm a bad person for thinking so. I enjoy treating a woman like a lady, opening doors for her, paying for shared meals, giving flowers—all that sort of thing.
I unfolded a clean white cloth where I'd had a flickering shadow stored for just such an occasion, and tossed it into the brew, then opened up a glass jar where I kept my mouse scampers and tapped the sound out into the beaker where the potion was brewing.
Gedomme, dat ik dit eerst gelezen heb, en niet de voorgangers. Nu ben ik helemaal gespoilerd voor Avogadro Corp: The Singularity Is Closer Than It Appears en A.I. Apocalypse. Spijtig, want er gebeuren allemaal dingen in die ik graag had gelezen: een jaar zonder internet, het ontstaan van artificiële intelligentie (emergent, niet gecreëerd), en alles. Ah well. Ik heb ze toch maar gekocht en op de leeslijst gezet.
Ik moest bij The Last Firewall regelmatig denken aan The Turing Option: Harry Harrison en Marvin Minsky (dé! Marvin! Minsky!) die in 1993 een boek schreven over 2023, met artificiële intelligentie en een mens-machine-interface en alles. De ideeën waren dacht ik interessant, maar voor zover ik het mij herinner, trok The Turing Option zelfs in de jaren 1990 al op niet veel, en toen konden de technologievoorspellingen nog min of meer plausibel overkomen. Ik vermoed dat het nu totaal onleesbaar is geworden: de ideeën waren zo ongeveer het enige dat de moeite waard waren, want de personages en het verhaal waren al helemaal banaal.
In The Last Firewall komen dingen terug die elders ook al gezien zijn, natuurlijjk. In The Turing Option zat bijvoorbeeld ook iemand die alleen kan gered kon worden door deels machine te worden en een robot met een fractal architectuur. Hier en daar zag ik gelijk verwijzingen naar Battlestar Galactica. En ik herkende veel William Gibson, of toch William Gibson zoals ik mij hem herinner van toen ik hem bijna dertig jaar geleden las.
In het kort: we zijn ergens tussen nu en The Caves of Steel. Er zijn AI's, die bewustzijn en persoonlijkheid hebben, maar die geen volwaardige burgers zijn. Ze krijgen een klasse naargelang hun “rekencapaciteit” (I-II-III-IV-...), en mogen pas een klasse hoger gaan als hun “reputatie” goed genoeg is. Asimov's wetten bleken onhaalbaar onpraktisch, en dus werken ze met sociale controle en reputatiepunten, die te verdienen zijn door goede werken te doen en in het algemeen een constructief lid van de maatschappij te zijn. Aan de mensen-kant: althans in de Verenigde Staten moeten mensen niet meer werken. AI's en robots doen al het werk, en mensen kunnen, als ze dat willen, gewoon geld van de staat krijgen en in hun vrije tijd om het even wat doen.
Dat zo'n situatie rijp is voor mogelijke conflicten: nogal duidelijk.
De meerderheid van de mensen hebben neurale implants waarmee ze op het net gaan en met elkaar communiceren en alles. Het hoofdpersonage, Catherine Matthews, is voor zover we weten uniek: zij kreeg als baby zo'n implant, en kan er dingen mee doen die andere mensen niet kunnen. Voeg daaraan toe dat ze heel haar leven allerlei Oosterse gevechtssporten en meditatie en zo doet: ‘t is plots Neo meets Lisbeth Salander. Die op een avond een robot die aangevallen werd, redt, maar daarbij twee mensen dood doet en op de vlucht slaat.
En oh ja, ondertussen waren er honderden ogenschijnlijk random gekozen doden in de hele VS. En is er een anti-AI-partij die gevaarlijk wordt.
Nee, behalve degelijke korte-termijn-science fiction is het gewoon ook een aangenaam boek om te lezen: fijne personages, een spannend verhaal, actie, en alles. En voor géén geld: kopen, dus.
Kwestie van eens af te wisselen van klassieke vampieren, dacht ik: tijd om eens een klassieker in het genre boven te halen. We spreken hier eind jaren 1970, láng voor vampieren Twilightgewijs helemaal cutesy-poo waren, en even na Interview with the Vampire.
Edward Weyland (niet zijn echte naam) is een roofdier.
Akkoord, hij steekt het goed weg, achter een façade van eruditie en charme, als een vooraanstaand professor antropologie aan een degelijke universiteit, met publicaties en alles erop en eraan. Maar dat neemt niet weg dat hij zichzelf niet als menselijk beschouwt, en dat hij mensen als niet meer dan slachtvee ziet.
Hij is niet slecht, hij is niet goed, gewoon: anders. Geen empathie met zijn voedsel, en net genoeg sociale vaardigheden om voor normaal door te gaan.
Weyland is geen bovennatuurlijke vampier: het is zuiver biologisch. Hij heeft een uiterst lang leven, voor zover we het te weten komen moet hij al sinds het stenen tijdperk rondlopen. Hij voedt zich door bloed te zuigen via een soort steeknaald onder zijn tong, en om de paar decennia gaat hij in een soort “winterslaap”, wordt hij wakker met nauwelijks herinneringen aan zijn vorige identiteiten, en maakt hij zichzelf een nieuw personage.
The Vampire Tapestry zijn vijf vignetten uit het leven van Weyland. In het eerste is hij een ver personage in het verhaal van een kuisvrouw, die in een flits doorheeft wat hij is, en als hij haar wil aanvallen, schiet ze hem neer.
In het tweede stuk zit hij gevangen, met een heel klein beetje –maar nauwelijks, eigenlijk– interactie mat één van zijn bewakers.
In het derde wil hij terugkeren naar zijn werk van het eerste verhaal, maar moet hij verplicht op therapie. En daar besefte ik dat we met het verhaal dichter bij de persoon komen: hier is er dialoog, en zelfs iets dat hij misschien in al zijn jaren nooit had: een soort relatie.
In deel vier is Weyland nét verhuisd naar Albuquerque, en zitten we in zijn hoofd tijdens een voorstelling van Tosca en leert hij meer over zichzelf dan hij eigenlijk wou weten. En in deel vijf komen alle chickens home to roost, als het ware.
Hm. Vreemd boek. Ik begon er ‘s avonds laat aan, en ik ben niet gestopt tot het uit was. Da's een redelijk duidelijk teken dat ik het goed vond, dus. Maar als ik wat rondkijk op het internet, zie ik dat er redelijk veel mensen zijn die er helemaal niets aan vinden. Saai, ééndimensionaal, onsympathiek hoofdpersonage... weird.
Ik vond net het omgekeerde. Boeiend, intrigerend, een alsmaar interessanter wordend hoofdpersonage, en treffend neergepote nevenpersonages.
We zullen het maar op polariserend houden, zeker?
Ah, heerlijk. Een boek dat gemaakt is om te beluisteren, en om van te genieten. Jawel: audioboek! Er zijn mensen die er absoluut niet van moeten weten, maar dat zijn mensen die verkeerd zijn. Wij zijn gemaakt om verhalen te vertellen aan mekaar, en er is iets visceraal anders aan een voorgelezen verhaal, dat er niet is als je het zelf leest.
Als ik zelf lees, dan is dat tegen wil en dank aan tweehonderd per uur, kan ik bijna niet stil staan, wil ik altijd vooruit, verder, het vervolg weten. Voorgelezen is dat niet mogelijk. Is het de auteur die beslist, niet ik. En voor sommige verhalen is dat meer dan de moeite waard: Gormenghast is er één van, en Simon Vance zet het kasteel en zijn bewoners magistraal neer. Meer nog: Gormenghast is beter als het door Simon Vance voorgelezen wordt dan als ik het zelf lees.
Mervyn Peake is de anti-Tolkien: geen draken, geen magie, geen kaart die landmark voor landmark afgegaan wordt, en jawel, geschreven in 1946 maar niéts clichématigs. Het is de reis die belangrijk is, niet de bestemming. Euh, niet dat er een reis of een bestemming is in Titus Groan, wegens iedereen blijft in de buurt van het kasteel, maar toch.
Sepulchrave is de 76ste graaf van Groan. Hij heeft zich er al jaren bij neergelegd dat hij van zijn geboorte tot zijn dood geleefd zal worden, met een ritueel voor bijna elk uur van elke dag van het jaar en met precedenten voor al wat er ooit zou kunnen gebeuren. Zijn vrouw, Gertrude, heeft schijnbaar alleen oog voor haar legioen witte katten, en voor de dozijnen vogels die ze voortdurend rond haar heeft. Hij heeft een dochter van 15, Fuchsia, die zowat alleen in haar eigen wereld leeft en nog het meest contact heeft met de quasi-demente Nannie Slagg, al generaties lang kinderverzorgster. Dan zijn er nog de twee zussen van Sepulchrave, de tweeling Cora en Clarice: jaloers op Getrude en de wereld, willen de macht veroveren zonder eigenlijk goed te begrijpen wat ‘macht' is, en en zonder eigenlijk om het even wat goed te begrijpen.
Het kasteel van Gormenghast is een microcosmos waar jaar na jaar quasi niets verandert. En dan, om het met de krantenkoppen van de laatste jaren te zeggen, gebeurt dit.
In de gigantische keukens van het kasteel, waar de al even gigantische Swelter de plak zwaait, is de zeventienjarige Steerpike het zodanig beu dat hij ontsnapt. Op de dag dat Titus geboren wordt, de zoon van Sepulchrave en Getrude, en dus de toekomstige 77ste graaf.
Steerpike werkt zich in het leven van Fuchsia en van de tweeling, en wordt de helper van Dr. Prunesquallor, de dokter van het kasteel.
Verandering! In een wereld die niet kan omgaan met verandering!
Ik vind dit een heerlijk boek. Fantastisch. Wondermooi van taal, hilarisch grappig en diep ontroerend bij momenten, verschrikkelijk spannend ook. Oh, en ik heb het niet eens gehad over mijn favoriete personage: Flay, waarschijnlijk de meest onveranderlijke van alle onveranderlijke mensen in het kasteel (denk Christopher Lee op zijn droogst), die pas begint te leven als hij noodgedwongen moet veranderen. Meesterwerk.
(Fair warning: er zijn mensen die zot zijn van Gormenghast, en dan zijn er mensen die Gormenghast haten. Ik denk niet dat er veel mensen zijn die ergens tussenin zweven, zo van “mwofja, niet slecht maar ook niet goed”.)
De Oscars van de comics zijn de Eisners. ‘t Is niet moeilijk te raden waarom: Eisner was een beest. Contract with God wordt wel eens de eerste Graphic Novel genoemd, en we kunnen nog lang discussiëren of dat al dan niet het geval is. Wat er ook van weze, dit is een tijdloos meesterwerk.
Eisner heeft het in vier verhalen over de (Joodse) inwoners van een gebouw in de Bronx. Lees dit in de jaren 1970, 2010 of 2070: het blijft even overeind.
Academisch, wat in deze geen compliment is. Het boek had vier keer minder pagina's kunnen bevatten en dezelfde impact hebben.
“Warts and all”, dacht ik, toen ik de laatste bladzijde gelezen had.
“Verdomme, ik weet weer waarom ik Rushdie zo graag lees”, dacht ik toen hij helemaal op het einde de relatie met zijn tweede vrouw omschreef, en telkens hij het had over zijn ouders.
En voor de rest heb ik een spannend boek gelezen over zeer weinig gebeurtenissen. Een lange (lánge) litanie van “ik was hier, en dan wou ik daar naartoe, en toen mocht ik niet van mijn bewakers, en dan lukte het toch” (of niet), van “ik was samen met A B en C genomineerd voor prijs X en ik won hem” (of niet), van “en toen zag het er naar uit dat alles in orde kwam” (maar helaas), van “ik ging naar een feest/eten/avond/receptie met mijn vrienden”.
En dood, dood, enorm veel dood. Ziekte, kanker, dood. Iedereen gaat dood, behalve de man die voortdurend voor zijn leven moest vrezen. (“Then for a time it was all illness and doctors and the beating wings of the exterminating angel”, schrijft Rushdie.)
Joseph Anton is de naam waarmee Rushdie ondergedoken zat, meer dan een decennium lang, nadat Khomeini een fatwa uitsprak naar aanleiding van wat sommige moslims begrepen hadden van The Satanic Verses. Twee en een half huwelijk lang van de ene schuilplaats naar de andere vluchten, met na een paar jaar hier en daar wat dagen vrijheid als hij in de VS zit, maar voor de rest een Tory-regering die met de hele kwestie meer dan verveeld zat, en dan een Labour-regering die het ook niet zomaar opgelost kreeg.
Overspelig, arrogant, nijdig, petulant, met een olifantengeheugen voor wie hem ooit iets deed, meer dan overtuigd van zijn eigen gelijk en zijn eigen kwaliteiten: Rushdie doet niet zijn best om sympathiek over te komen, integendeel.
Flitsen van briljantheid, in zijn geheel goed (en dus echt wel verrassen spannend), maar ik kan mij bijzonder goed inbeelden dat het met een bladzijde of honderd minder een nog beter boek was geweest. Met wat meer afstand van de dag-aan-dag-gebeurtenissen (het leest soms bijna als een agenda) ook. En met wat meer zelfreflectie ook: we komen vanalles en niets te weten.
Wel content dat ik het gelezen heb, en ik heb meteen zin om al ‘s mans andere boeken te herlezen.
Kijk, een kort verhaaltje van Salman Rushdie voor zijn zoontje van een paar jaar:
Once upon a time a boy named Milan and his father lived together by the shore of a magic river. If you went up the river toward its source you grew younger the farther you went. If you went downriver you got older. If you went sideways down one of the many tributaries of the river, look out! You could turn into someone else entirely. Milan and his father traveled downriver in a small boat and he grew up into a man but when he saw how old his father had become he didn't want to be a man anymore, he wanted to be a boy again. So they went back home and he grew young again and his father went back to normal too. When Milan told his mother she didn't believe his story, she thought the magic river was just a river and she didn't care where it came from or where it went or what happened to those who moved upon its waters. But it was true. He and his father both knew it was true, and that's what counted. The end.
Ho-hum, dacht ik, daar we weer. Veel te veel omschrijving, een plot zo snel als een hommel die in een pot honing zwemt...
Hola!
Ergens na een hoofdstuk of twee dacht ik plots dat ik een andere auteur aan het lezen was. Ik heb het voor de zekerheid nagekeken on-line, maar nee hoor: dit elfde deel zou wel degelijk door Robert Jordan zelf geschreven zijn. En toch kan ik het niet geloven: pakweg een vijfde of een kwart van het boek is nog altijd vintage Jordan, maar de rest van dit boek is gewoon beter geschreven.
Omschrijvingen die niet clichématig zijn, woorden die nog nooit gebruikt waren, dat soort dingen.
En een verhaal dat zowaar vooruit gaat: de al drie boeken aanslepende problemen met Perrin/Faile, Tuon/Mat en Elayne worden opgelost, er zijn stappen in de Egwene / White Tower historie, en er is zelfs een groot gevecht met Rand en Forsaken en alles.
Het verhaal gaat soms zelfs té snel vooruit: voor een situatie die al drie boeken aansleept, is de Perrin/Faile-historie behoorlijk anticlimactisch opgelost, en het Forsaken-gevecht met Rand is over voor de lezer goed en wel beseft dat het begonnen is (het is een val, Rand! ik weet het. niet naartoe gaan, Rand! oh, ik ga toch gaan. blam, ‘t is een val. oei, mijn hand is af. oh, ik ben gewonnen. allez ju). En voor al wat er gesproken wordt over machinaties rond Elayne, gaat het daar ook veel te snel: ontvoering out of the blue, een paar bladzijden later bevrijding, kort gevecht, “okay, ik ondersteun u” “en ik ook” “ah ik ook”, hopla, een probleem dat al vier of vijf boeken aansleept: opgelost.
En dan is er nog Aram, een Tinker (totaal geweldloos volk) van geboorte die een volleerde vechter geworden was. We weten al een tijd dat de Aiel (totaal Ninja-achtig Fremen-achtig volk) een afsplitsing zijn van de Tinkers, dus men had kunnen vermoeden dat Aram een soort bruggenbouwer zou kunnen geweest zijn, met een verzoening eventueel tussen... ah neen, sorry, pets, Aram is out of the picture. En de Shaido Aiel, die een soort niet-eerbare afsplitsing van de Shaido zijn, en die al sinds boek één of twee een luis in de pels van iedereen zijn? “Zeg, we zijn terug naar waar we vandaag kwamen.” “Ah ok goed.” Wég!
Maar bon, dat zijn maar details. Ik vond dit geen verkeerd boek.
Voor wie de reeks zou willen lezen: ik dénk dat het zonder enig probleem doenbaar moet zijn om Path of Daggers, Winter's Heart en (vooral) Crossroads of Twilight over te slaan en enkel de korte inhoud te lezen op het internet, en dan weer aan te sluiten bij dit elfde deel, en dan door te steken naar het einde.
Op naar het laatste rechte stuk!
‘t Is science fiction over de nabije toekomst die geschreven is in het jaar 2000, en het is begot nog niet verouderd!
Ik schat ergens 2040-50 of zo, met een internet dat niet meer bestaat (virussen hebben alles kapot gemaakt!), met licht hertekende landen en wat militair-industrieel complex, heb ik de indruk, een begin van artificiële intelligentie (gekweekte hersencellen als primitieve biologische computers), en ook energiecrisis.
Eén van de manieren om energie te winnen (ik heb de indruk dat het gene vetten meer is met fossiele brandstoffen), is rechtstreeks aan de rand van tektonische platen. Heel diep onder de zee, en om geld te sparen en omdat het snel moest gaan, niet met machines voor onderhoud, maar met echte mensen.
Omgebouwde echte mensen weliswaar: Rifters. Eén long eruit gehaald en vervangen door machinerie die als een soort kieuwen werkt, dingen over hun ogen om te kunnen zien in het pikkedonker op de diepe zeebodem, met alle holtes in het lichaam hetzij dichtgeklapt hetzij gevuld met gel tegen de enorm hoge druk.
Niet iedereen kan de omstandigheden aan, de isolatie, de donkerte, het voortdurende gevaar – en dus zijn het enkel “gepreconditioneerde” mensen die rifters worden: kapotte mensen, getraumatiseerd door mishandeling bijvoorbeeld. Of pedofielen. Psychoten.
Niet noodzakelijk materiaal voor een feelgood boek, maar ik vond het dat eigenlijk wél. Het is zeker donker (letterlijk en figuurlijk), maar het blijft ook ergens optimistisch, zelfs al gaat de helft van de mensheid (of meer) er misschien wel aan. Gibson meets Ballard – intrigerende personages, boeiende wereld, plausibele science in de science fiction: meer moet dat niet zijn.
Eerste van een trilogie, hoor ik. En gratis te downloaden, ook, waar wacht ge nog op?
Zo, kijk nu, er komt zowaar beterschap in Jordan's schrijven.
Ik had al bij het vorige boek de indruk dat er bij zijn uitgever eindelijk iemand besloten had om het overdreven trekken aan haar en platstrijken van rokken er uit te wippen, maar hier viel zowaar Faile (al een paar boeken de vleesgeworden irritante jaloezie) mee als karakter. En er was, in tegenstelling tot het vorige boek, zowaar een climax!
Niet dat alles koek en ei is: ook dit boek had op een derde van de pagina's kunnen geschreven worden, en ook hier worden er honderden (letterlijk, “honderden”) zij- en neven- en bij-personages ten tonele gevoerd die er eigenlijk niet echt toe doen (maar die vreemd genoeg wel allemaal een unieke naam krijgen, alsof er nérgens anders in de wereld iemand de naam “Mat” heeft).
Ik keek trouwens al een tijd uit naar de manier waarop één van de voorspellingen die op Mat betrekking hadden, zou uitkomen: teleurstellend. Er zijn een aantal personages die dingen voorspellen in dromen en dergelijke en er zijn vage voorspellingen van duizenden jaren geleden: die zijn proper ambigu en orakelachtig (van het genre “ge zult moeten sterven om te leven”, “als ge de rivier oversteekt, zal een groot rijk vallen”). En dan zijn er een aantal voorspellingen waar weinig twijfel over interpretatie is, genre “X zal trouwen met Y”, zoals in het geval van Mat.
Maar in plaats dat dat dan organisch gebeurt, is het van “oh, de voorspelling zegt dat ik moet trouwen met Y, ik er zal dan maar beter verliefd op worden zeker?”
En met de voorspellingen van een ander personage, Min, is het nog erger: die ziet een aura met beelden rond sommige mensen, en als ze begrijpt wat de beelden zeggen, dan komt haar voorspelling altijd uit. Dus zitten we met een situatie dat het al voorspeld is sinds boek één dat Rand verliefd zal zijn op drie vrouwen en drie vrouwen op hem, en ah ja, dan is het polygamie, ‘t zal wel moeten zeker, à la guerre comme à la guerre. Of voorspelt ze een tweeling voor een personage, wat dan meteen een vrijgeleide is voor dat personage om om het even wat te doen tijdens haar zwangerschap want, ah ja, ik ga zeker een tweeling krijgen dus ik overleef de zwangerschap.
Afijn. Brandon Sanderson heeft ooit gezegd dat het altijd de bedoeling was om de reeks in één ruk uit te lezen, en niet boek per boek met maanden of jaren tussentijd. De man had gelijk: ook dit boek heb ik op geen tijd gelezen, zonder noemenswaardige verkeersdrempel tussen deel 8, deel 9 en deel 10.
Niet afgrijselijk slecht, zeker niet in de buurt van goed ook. Maar bon. Nog even en het wordt beter, verzekert men me.
Kan het nog trager dan boek 7? Jazeker! Ik overdrijf niet: meer dan 200 bladzijden aan een stuk zijn gebekvecht tussen een hele reeks vrouwen te paard op weg naar een boerderij.
(Alle verschillende Sea Folk-personages zijn trouwens van “interessant en intrigerend” in het begin ondertussen helemaal overgeslaan naar “arrogant en saai”. Bleh.)
Perrin is, euh, op weg naar ergens?, denk ik. En dan komt hij een resem Shaido tegen, maar niet vooraleer we pagina's en pagina's en pagina's en pagina's en pagina's en pagina's en pagina's en pagina's en pagina's (you get the point) gelezen hebben over al wat hij denkt en voelt. Mat is afwezig in het boek.
En Rand is omringd door mensen die hem eigenlijk geen van allen af kunnen. Little wonder, want ‘t is ondertussen ook een complete urk van een vent geworden.
Dóór al de nonsens lezend, is het wel ergens verfrissend om te zien hoe ingewikkeld het eigenlijk is: in tegenstelling tot veel andere boeken/reeksen, is het in Wheel of Time pijnlijk duidelijk dat iedere partij zijn of haar eigen agenda heeft. Zelfs een minuskule stadstaat als Mayene heeft nog zijn eigen waardigheid en zijn eigen intriges, en iedereen kijkt naar iedereen met meer dan veel wantrouwen.
Koppel dat aan een nominaal hoofdpersonage, Rand, die enerzijds de redder des mensheids zou kunnen zijn, maar anderzijds ook niet, waar de ene helft van de partijen (Seanchan, White Tower) controle over wil krijgen en die zelf ook iedereen wil/moet manipuleren om te krijgen wat hij wil, die een wapen maakt (Black Tower) waar hij eigenlijk nooit vat op heeft gehad, en die hoedanook langzamerhand krankzinnig lijkt te worden – da's wel boeiend, ergens.
Ik kan me ook geen reeks of boek voor de geest halen waar het concept van fog of war zo nadrukkelijk aanwezig is. In tegenstelling tot pakweg de raven van Song of Ice and Fire is er in Wheel of Time weinig of geen communicatie. Op een paar uizonderingen na, als er via de droomwereld Tel'aran'rhiod gecommunceerd wordt, weten zelfs de hoofdpersonages niet van elkaar af.
Absoluut niet aangeraden als boek op zich. Een geluk dat ik zeer snel kan lezen, en dat het boek zich bij uitstek leent tot snel lezen: ondanks het aantal woorden is, ahem, de informatie-densiteit bijzonder laag.
Dit is trouwens waar ik Wheel of Time opgegeven had, 15 jaar geleden. Benieuwd wat er mij nog te wachten staat.
Kijk nu, bijna hetzelfde als Fires of Heaven: het had veel korter gekund, en de herhaling is zo overdreven dat het soms lachwekkend wordt. Knippenplak uit een review online:
This is another metropolitan-city-phonebook-sized novel with a potentially interesting story that is bogged down by its excruciatingly slow pace, regular insertions of backstory, constant descriptions of the garb of every major and minor character (garb which keeps getting smoothed, straightened, or otherwise adjusted), and too many mentions of expanses of bosoms, spankings, sitting on knees, sniffing, snorting, and braid yanking. (I swear, if I have to read “good stout Two-Rivers woolens” one more time...)
casual
sexism
casual racism
alle
eigenlijk
Black Tower
Yay! ‘t Is een vervolg dat de moeite waard is!
En het is inderdaad meer wereld dan het eerste boek: naast het hoge noorden nu ook wat geopolitiek, in een wereld die lijkt op de wereld rond het jaar pakweg 900, met een soort equivalent van het Grootvorstendom Kiev, met een soort equivalent van het Byzantijnse Rijk, en met een High King die niet echt een equivalent heeft, of het zou moeten een soort Karel de Grote moeten zijn maar dan met meer hegemonistische trekken. En met Ministers die een soort parallelle staat naast de staten zijn, die eigenlijk allemaal trouw verschuldigd zijn aan zowel hun lokale heerser als aan de algemene hoofd-Minister.
Van verhaal: ‘t is een paar jaar later dan boek één, Yarvi is Minister van de koning, en de High King heeft het niet voor zijn land, wegens dat het een rijk land is, en dat het handel drijft en dat het op termijn een concurrent zou kunnen worden, en ook wel dat het weigert een nieuwe godsdienst aan te hangen.
Yarvi stelt een expeditie samen om te proberen een alliantie te bewerkstelligen met de keizerin in het zuiden. Op de expeditie onder meer Thorn, een meisje dat graag een krijger zou geworden zijn maar onrechtvaardig van moord beschuldigd is, en Brand, een jongen die graag krijger was geworden maar die eigenlijk te veel rechtvaardigheidsgevoel heeft.
Avontuur! Ontroering! Spanning! Vechten! Romantiek!
Fijn boek. Op naar boek drie.
Juiy! Ik was weer even zestien!
Euh of beter: ik voelde mij weer even zoals ik mij inbeeld dat ik mij zou moeten gevoegd hebben als ik zestien was. In het echt was ik miserabel en zo, maar met Joe Abercrombie's Half a King zou het allemaal een beetje beter gegaan zijn.
Joe Abercrombie (lees allemaal The First Law-trilogie en wel nú!) pleegt een Young Adult-trilogie, en het begint alvast zeer degelijk. De wereld ziet er min of meer middeleeuws uit. Yarvi is de jongste zoon van een rijk koningshuis in het noorden ergens. Hij heeft één misvormde hand, en hij is in de leer om Minister te worden (iets als de maesters in Song of Ice and Fire): hij leert talen, hij leert diplomatie, hij leert geneeskunde, dat soort dingen.
En dan worden zijn vader en oudere broer vermoord door een koning in de buurt, verraderlijk tijdens een vredesoverleg.
Yarvi wordt onverwacht koning; zowat zijn eerste daad is dat hij niet anders kan dan meegaan op de wraakexpeditie die georganiseerd wordt door zijn oom, de jongere broer van de ex-koning. Hij heeft vragen bij het zinloos uitmoorden van onschuldige burgers, maar voor hij er iets aan kan doen, blijkt dat zijn oom het niet goed met hem voor heeft.
Hij valt uit een toren in een woelige zee, iedereen denkt dat hij dood is, hij wordt gevangen genomen en verkocht als galeislaaf – en dan begint het boek pas.
Zeker dat, onwaarschijnlijkheden volgen elkaar op, maar het stoort niet. “A classic coming of age story”, staat er ergens op de omslag, en ‘t is waar: dit is een boek dat wel geschreven lijkt voor kinderen van zestien die boeken lezen. Erm, wat ook het geval is, dus.
Maar in tegenstelling tot pakweg Anne McCaffrey, waar het ook over zeer onwaarschijnlijke kinderen gaat die helden worden, is dit wél leesbaar voor niet-tieners. Het volgende boek is Half a World, en ik kijk al uit naar (hopelijk) een uitbreiding de wereld naar buiten het hoge noorden.
‘t Was al heel lang geleden dat ik met zoveel plezier een boek gelezen heb. Geen existentieel geëmmer, geen existentiële angst, geen diepe gedachten over de zin van het leven, eenzaamheid, het mens-zijn of wat nog: gewoon recht door zee Jongens & Wetenschap-science fiction.
Astronaut Mark Watney geraakt na een ongeluk alleen achter op de planeet Mars. Het ziet er naar uit dat hij ten dode is opgeschreven: niet voldoende zuurstof, water of voedsel, en geen kans op een reddingsmissie.
Volgen 384 bladzijden probleemoplossen en spanning. En grappig bovendien.
Er komt een film van, ergens in oktober 2015, geregisseerd door Ridley Scott en met Matt Damon in de hoofdrol, en dat zal ongetwijfeld leutig zijn, maar lees nu alvast het boek: van harte aangeraden.
Dertig jaar na Anno Dracula! Dracula zelf is uit Engeland weggejaagd en heeft postgevat aan de zijde van de Kaiser.
Zoals Anno Dracula een ode was aan de grote Victoriaanse vampierenverhalen, is dit een mengeling van vampieren en Eerste Wereldoorlog en andere ficrie begin 20ste eeuw: Docteur Mabuse, Dr. Caligari, Doctor Moreau, Jay Gatsby, Graf Orlok, Rotwang (van Metropolis), Robur (le conquérant), Biggles, Herwert West (re-animator!), Simon Templar – en echte personen: Poe, Kafka, Mata Hari, Fokker, Hindenburg, Göring, Ludendorf, Churchill (en ontelbare, ontelbare anderen).
Het verhaal is redelijk straightforward: de Duitsers doen vreemde experimenten met vampieren, onder meer Manfred von Richthofen, en de geallieerden proberen eerst te achterhalen wat er precies gebeurt, en dan er iets aan te doen. Poe, gedesillusioneerd in de VS en verhuisd naar Praag, wordt onder de arm genomen door de Duitsers om een biografie/heldenverhaal van de Rode Baron te maken. Kate Reed, vampier en journaliste, trekt op onderzoek.
Dat soort dingen.
De atmosfeer en de wereld en de details zijn belangrijker dan het verhaal, vrees ik. En het einde valt een beetje plat. Maar het blijft wel de moeite, en op naar nummer drie.
Kamala Khan is de nieuwe Ms. Marvel! De nieuwe Ms. Marvel is een tiener! En een muslima! En het is een wijze comic! En verder heb ik er niet veel over te zeggen want ik heb maar de eerste zes nummers gelezen! Maar het is veelbelovend! Vooral als Wolverine er bij komt! En al!
Het gaat crescendo, met de Noir-boeken van Marvel die ik lees. Spider-Man Noir is beter dan Daredevil Noir dat beter was dan Iron Man Noir.
Het is 1933 en depressie; Peter Parker wordt opgevoed door zijn tante May, die zowaar een socialistische agitator lijkt. Peter vindt een mentor in Ben Urich, de sterreporter van de Daily Bugle. Waar Urich het eigenlijk allemaal niet echt meer ziet zitten, is Parker gedreven en idealistisch: onrecht moet bestreden wordne, and all that.
Slechterik van dienst is Norman “Goblin” Osborne, de eigenlijke baas van de stad. Hij doet zich voor als een soort weldoener, maar voert eigenlijk een schrikbewind in de stad, heeft politie, politici en uiteindelijk zelfs de Bugle in de hand, en onderhoudt een menagerie aan ex-circusfreaks als enforcers.
Fijne alternatieve take op Spider-Man. Ik denk dat ik maar eens het vervolg lees ook.
Na wat zware kost dacht ik: tijd voor iets licht verteerbaars. En jawel: bijzonder licht verteerbaar, deze veredelde stationsroman.
Snel: als er zou moeten gevliegtuigcrashet worden in de bergen, en ge zijt met twee en één persoon heeft een zware beenbreuk, wat voor soort mens zou die andere moeten zijn om een beetje kans te maken op overleven? Als ge hadt gezegd “een dokter met specialisatie orthopedie en spoedgeneeskunde, die net terugkeert van een expeditie bergbeklimmen en dus al zijn overlevingsmateriaal nog bij zich heeft, en die een volleerde Eagle Scout was en recordhoudende sportman”, dan hadt ge goed geraden.
Ben Payne is namelijk dat alles, en hij weigert beeldschone taekwondo-één en al spieren-machtig getalenteerde schrijfster-met-enorm-gevoel-voor-humor Ashley Knox achter te laten.
Payne spreekt voortdurend met zijn vrouw (hij heeft een dictafoon mee, dat is persoonlijker dan voicemail of e-mail, zegt hij), en Knox moest eigenlijk de dag na de crash trouwen met haar überknappe-bijzonder-slimme-enorm-rijke verloofde, maar WAT GRAADT GIJ? ze beginnen gevoelens te hebben voor malkander.
Niet op een voorspelbare manier (‘t is altijd dat), maar de MORANTIEK spat wel van de pagina's. “Oeioei, dat zou wat geven als ze dat verfilmen”, was mijn gedacht de hele tijd en WAT GRAADT GIJ? het zal binnenkort een film zijn met Idris Elba en Kate Winslett.
Ge moet er u allemaal niet te veel van voorstellen, maar het is wel een zeer snel gelezen fijn tussendoortje. En ook wel een beetje spannend, een beetje, soms.
Verdju.
Ik heb mij weer laten vangen, en mijn te-lezen-lijst-zonder-context heeft mij weer bij mijn pietje.
Ik zet er een titel op, die titel staat dan op mijn Kindle, en naar gelang ik andere boeken tegenkom, verschuift een titel naar boven of naar beneden. En zo kwam ik gisterenavond uit op The Collapsing Empire, waar ik absoluut niet meer van wist wat het precies was.
Het blijkt een boek van John Scalzi te zijn, waar ik onlangs – nee, scratch that – waar ik vijf jaar geleden Redshirts van las dat ik toen niet helemaal mis vond. Sympathieke kerel met veel respect voor andere sciencefiction, zo staat hij in mijn hoofd.
Blijkt het klassieke space opera te zijn. Niets verrassends, wel zeer onderhoudend. Fate of the universe stuff en personages die zó goed zijn in wat ze doen dat het griezelig wordt, en een beetje bijeengeraapte concepten van allerlei andere universa.
Niet dat ik daar iets tegen heb, het leest vlot en aangenaam. Maar wél lastig dat dit nog maar boek één is en dat boek twee nog meer dan een jaar op zich zal laten wachten. Grr.
Verhaal in het kort: we zijn tweeduizend of zo jaar later, mensen zijn verspreid over het universum, er is een complexe balans tussen de keizer, de verschillende grote huizen die elk hun monopolies hebben (van wapens over wijn tot citrusvruchten), het parlement en de Kerk. Er is maar één bewoonde planeet in The Interdependency, al de rest zijn habitats en ondergrondse basissen en (soms enorme) ruimtestations.
Er is geen sneller-dan-licht-reizen, maar de werelden zijn verbonden via een soort supersnelweg, de Flow. De Aarde zelf is niet verbonden met de Interdependency, de Flow die tot daar ging is er duizend of meer jaar geleden weggetrokken. De ene planeet die er wel is, is The End, een verloren gat negen maand via Flow verwijderd van de hoofdstad.
Op The End is er een rebellie, de oude keizer in de hoofdstad sterft en wordt onverwacht vervangen door zijn dochter, en een oude vriend van de keizer op The End heeft net bevestiging gekregen dat het Flow-netwerk helemaal aan het verdwijnen is.
Shenanigans, intriges, actie, humor en romantie. Leutig.
Het had gekund. Het zat er ergens wel in. Het concept is niet vernieuwend maar heeft wel potentieel – persoon wordt tegen wil en dank onsterfelijk, met als catch dat niemand zich haar herinnert – maar helaas.
Iemand die 300 jaar leeft, daar geloof ik niet van dat die zich gedraagt zoals het hoofdpersonage hier doet. Ik voel geen verschil tussen 1714 en 1914 en uiteindelijk 2014. En de meest interessante periode, 1952-1968, waar het boek eígenlijk rond draait, waar immens veel gebeurt, wordt er in één nietszeggend hoofdstuk doorgehaspeld.
Het boek duurt ook veel te lang voor wat er maar in staat. En de love interest is een akelig ventje, vind ik, met een akelige entourage.
Ik lees niet graag vertaalde boeken. Als een vertaler niet heel, héél goed is, kan die zelfs een uitstekend boek kapotmaken.
Het is hoedanook al moeilijk om een goede vertaling te maken, maar een boek uit een volledig andere cultuur vertalen, brengt nog een resem andere problemen met zich mee. The Three-Body Problem (三體) is deel één in een trilogie van China's wellicht meest bekende sciencefictionschrijver, en we kunnen er korte metten mee maken: ik vind het alvast zeer goed vertaald.
Soms is er in de tekst zelf ingegrepen (met instemming van de auteur), en er zijn soms voetnoten nodig om de specifieke context uit te leggen, en de vertaling balanceert tussen vlot Engels en toch ergens de nodige vervreemding van een niet-Engels origineel. Zeer fijn.
Twee hoofdpersonages in het verhaal: Ye Wenjie, astrofysicus en dochter van een tijdens de Culturele Revoluytie geëxecuteerde wetenschapper, en Wang Miao, een onderzoeker in nanotechnologie.
Ye wordt eind de jaren 1960 verbannen naar een houtkapgebied. Ze raakt er gedegouteerd van de vernietiging van de natuur, leest The Silent Spring, dat haar vriend Bai Mulin naar het Engels aan het vertalen was, en ondersteunt hem als hij een vlammende brief naar Beijing stuurt over de ecologische gevolgen van de ontbossing.
De regering is niet zo opgezet met de brief, en Bai steekt het helemaal op Ye. Die normaal gezien in de gevangenis zou vliegen (of erger), maar met haar wetenschappelijke achtergrond krijgt ze de keuze: gevangenis, of de rest van haar leven in een supergeheime wetenschappelijke basis. Redelijk teleurgesteld in de mensheid, kiest ze redelijk vanzelfsprekend het tweede.
In de nabije toekomst plegen een hele reeks vooraanstaande wetenschappers en onderzoekers zelfmoord. Wang Miao raakt in het onderzoek betrokken: blijkt dat een game een belangrijke rol speelt. The Three-Body Problem, een soort simulatie van een beschaving op een planeet die nu eens gewone dagen en seizoenen kent, en dan weer chaotische periodes van onvoorspelbare zonsopgang en -ondergang, met soms volledige verbranding of bevriezing van de planeet tot gevolg.
Terwijl Wang het spel speelt en alsmaar verder raakt – uiteindelijk komt hij er achter dat het om een planeet in een systeem met drie sterren gaat – blijkt dat er iets mis is met een aantal natuurwetten op Aarde. En ziet Wang plots een countdown op foto's die hij neemt. En iets later, ziet hij diezelfde countdown in zijn gezichtsveld. En wordt hem gevraagd om te stoppen met zijn onderzoek in nanotechnologie; door wie precies: niet duidelijk.
Een fijn boek van klassieke harde sciencefiction. Het was al heel lang geleden dat ik er nog zo eentje gelezen had.
Wachten op de vertaling van deel twee en drie, verdorie. Met aliens en al!
Moh kijk nu, een reeks die ik ongetwijfeld al lang geleden graag gelezen had, maar waar ik nog nooit van gehoord had, terwijl het wel degelijk een reeks is die ik zou moeten kennen.
‘t Gaat over de vijfde eeuw, het einde van het Romeinse Rijk in het Westen, en meer specifiek over het einde van de Romeinen in Engeland. Met als vertrekpunt: als Koning Arthur en de Ronde Tafel en alles echt zouden gebeurd zijn, hoe zou dat dan realistisch in zijn werk kunnen gegaan zijn?
De verteller is Publius Varrus, primus pilus van Caius Britannicus, die zowat de laatste grote klassieke Romeinse Generaal in Engeland is. Varrus is een elitesoldaat en van vader op zoon een uitstekende smid, maar net zoals Britannicus beseft hij meer en meer dat hij eigenlijk in de eerste plaats een Brit is en geen Romein.
De skystone uit de titel is trouwens een ijzermeteoriet, waar ongetwijfeld in één van de volgende boeken Excalibur zal van gemaakt worden.
‘t Is niet alsof het literatuur is of zo, maar wel wijs.
Als het op nietsdoenvakanties aankomst, zijn er wat mij betreft boekenleesvakanties en tv-kijkvakanties. Deze vakantie is een tv-kijkvakantie, veel boeken komen er dus niet aan te pas.
Wél deel vier van Malazan Book of the Fallen uitgelezen. In heel erg veel stukjes en beetjes, en dat was misschien niet zo enorm hard een goed idee: 't is naar Erikson-gewoonte complex, en alle vorige boeken moeten in uw hoofd zitten, en ge moogt geen moment de aandacht laten verslappen.
Ik had het boek tien of zo jaar geleden al gelezen, en dat hielp: het is bij momenten waarlijk schoon en ontroerend. Spannend? Niet aangehouden. Veel vaart? Ook niet echt voortdurend.
Zoals bij het vorige boek, en bij de volgende boeken, heeft het weinig of geen zin om zelfs maar te beginnen proberen in detail te vertellen waar het over gaat, wegens een dramatis personæ van ettelijke bladzijden lang, een behoorlijk complexe wereld, en een verhaal dat op verschillende continenten, in verschillende tijdsgewrichten en dimensies plaatsvindt.
Niet het beste boek van de reeks, maar niet overslaanbaar voor wie zoals ik de tien boeken wil (her)lezen. En zeer de moeite waard, voor wie zoals ik dit soort boeken graag leest.