Oh boy. Het wordt echt wel moeilijk om nog iets te schrijven. Euh ja, deel 7, precies de helft van de reeks. Het plot is zo ongeveer volledig stil gevallen. De omschrijvingen worden langer en langer, de vrouwelijke personages zijn nog karikaturaler dan ze al waren, idem voor de mannelijke.
Armen worden onder borsten gekruisd, kledij glad gestreken en wenkbrauwen gefronst alsof er geen morgen is. Alle vrouwen bekvechten met elkaar, geen enkele man begrijpt geen enkele vrouw.
De reeks was begonnen met “Nynaeve is de sterkste Aes Sedai in duizend jaar of meer”, maar ondertussen zijn er al stapels en stapels nóg betere gevonden. En ze komen van overal: van over zee, op zee, in steden, verborgen, in het open... ugh. Telkens komen er mensen bij die kunnen channelen: eerst de Wise Women bij de Aiel, en dan bij de Seanchan, en dan de Sea Folk, en nu de Kin. En er komen maar personages bij, en personages bij, en geen enkele van de andere personages sterft (op een paar uitzonderingen na, maar zelfs dat is niet zeker).
De lichtheid wordt bij tijd en wijlen ook bijna ondraaglijk. Drie vrouwen zijn verliefd op Rand, en Rand op drie vrouwen, maar het wordt nooit meer dan soap opera, terwijl er toch ruimte is om daar ernstige dingen rond te bedenken? Of neem Mat, die tegen wil en dank het bed moet delen van een meer machtige, oudere vrouw. Dat is eigenlijk verkrachting, ook dáár zou toch iets interessants mee kunnen gedaan worden? Maar neen: andermaal niet meer dan soap opera kluten en esbattementen.
En toch, kijk, ik worstel er mij door. Het valt nog altijd veel beter mee dan ik me herinner – dat ik zeker weet dat ik tot het einde zal kunnen doorlezen, speelt daar zeker een enorm grote rol in. Ik kan me inbeelden dat als ik hier een jaar of meer had moeten wachten, om er dan op een dag of zo door te zijn en praktisch niéts van plotontwikkeling gehad te hebben en dan opnieuw een jaar zou moeten wachten, dat ik het dan opgegeven had, ja.
Het was al heel, heel, héél erg lang geleden dat ik nog eens een verzameling kortverhalen gelezen had – en zeggen dat ik dat vroeger zó graag las, dat ik er honderden kon navertellen. En dat ik dan ook deed, vrees ik.
Afijn. Een verzamelaar van über-editors Gardner Dozois en George R.R. Martin. Geen damsels in distress, maar vrouwen die elk op hun eigen manier gevaarlijk zijn. En dat is dan meteen ook het enige dat de 21 verhalen verbindt: voor de rest zit er lang en kort tussen, historisch en fictie, SF en fantasy en noir en alles.
Some Desperado (Joe Abercrombie): iets atmosferischy over een vrouw die achtervolgd wordt in een soort Dark Tower-achtige wild west.
My Heart is Either Broken (Megan Abbott): ow, een griezelig vies indrukwekkend verhaal. Een dochtertje is verdwenen, en een man en een vroyuw moeten daarmee omgaan, en het is allemaal nog erger dan het ergste scenario. Brrr.
Nora's Song (Cecelia Holland): een stukje over één van de interessantste vrouwen in de geschiedenis van Europa, Eleonore van Aquitaine.
The Hands That Are Not There (Melinda Snodgrass): science fiction, en een femme fatale, letterlijk. Wijs, op een retro-achtige manier, ‘t leek wel 1970.
Bombshells (Jim Butcher): hm, ik heb niet genoeg Dresden Files gelezen om dit goed te vinden, en bovendien zijn al de Dresden Files hierbij gespoilerd. Damn.
Raisa Stepanova (Carrie Vaughn): mooi. Over een pilote in de Tweede Wereldoorlog.
Wrestling Jesus (Joe R. Lansdale): yay, film noir! Het had Sin City kunnen zijn.
Neighbors (Megan Lindholm): ergens in een voorstad van Seattle, een vrouw die ouder wordt, haar buurt rond haar ziet veranderen, en krijgt ze Alzheimer's? Of niet? Of wel? En wat is de echte wereld en wat zit in haar hoofd? Schoon.
I Know How to Pick 'Em (Lawrence Block): yay, ‘t is nog film noir. En ‘t is goed, maar wat dan ook vertellen zou het verbrodden zijn.
Shadows for Silence in the Forests of Hell (Brandon Sanderson): guh, een heel degelijke Sanderson – een hele wereld geschetst in een kortverhaal. In een bos staat een herberg, en de doden komen terug als gevaarlijke shades. En de oude herbergierster verdient geld bij met premiejagen.
A Queen in Exile (Sharon Kay Penman): historisch, de twee Siciliën in de twaalfde eeuw. Te kort, vond ik, wegens echt wel interessant.
The Girl in the Mirror (Lev Grossman): goh, niet mijn ding. Zeer Harry Potter-achtig, vond ik.
Second Arabesque, Very Slowly (Nancy Kress): iets postapocalyptisch en poëtisch.
City Lazarus (Diana Rowland): in New Orleans, nadat de stroombedding van de Mississipi verhuisde naar elders. En dat er een seriemoordenaar rondhangt, en dat een corrupte politieagent zich ontfermt over een meisje.
Virgins (Diana Gabaldon (Outlander); avontuur! Twee Schotten in de 18de eeuw in Frankrijk, en rovers en alles. Mooi, ook.
Hell Hath No Fury (Sherrilyn Kenyon): meh. Geesten en alles, niet echt mijn ding.
Pronouncing Doom (S. M. Stirling): nog postapocalyptisch, in een wereld waar de maatschappij opnieuw uitgevonden moet worden, en een soort Iers pre-middeleeuws voorchristelijk ding gebeurt. Niet verkeerd.
Name the Beast (Sam Sykes): een verwarrend verhaal over een weerwolfachtige groep wezens? Of zo? Ik zou het misschien moeten herlezen, maar ik vond er niet zo enorm veel aan.
Caretakers (Pat Cadigan): over seriemoordenaars en mercy killings en bejaardentehuizen. Pfwja.
Lies My Mother Told Me (Caroline Spector): uit het Wild Cards-universum, en ik heb gelijk niet veel goesting om meer te lezen.
The Princess and the Queen, or, the Blacks and the Greens (George R.R. Martin): tweehonderd jaar voor A Song of Ice and Fire, de strijd tussen prinses Rhaenyra en haar stiefmoeder Alicent. Historisch, in het universum van de boeken, en geschreven als een geschiedkundig werk ook. Niet meteen goed, omdat dat niet meteen van toepassing is op zo'n pastiche van een echt geschiedkundig werk, maar wel interessant.
All in all: zeer degelijk, met ups en downs. A+ would read again.
Famous last words: Ge moet dat kopen, ge gaat dat goed vinden! (Onderverstaan: “gij met uw skeptisch gedoe altijd en bekijk het ook eens vanuit een andere positie” en tralala).
In theorie, op de korte korte inhoud afgaand (ik vermijd lange inhouden en reviews vóór ik boeken lees), zag het er niet oninteressant uit: wat als er aliens zouden landen op Aarde en die aliens zouden zeggen dat ze bewijzen hebben dat God bestaat?
Euh neen, dus.
Filosofie van den Aldi, wetenschap van mijn voeten, een plot zo lek als een vergiet: ik heb meer dan eens gedacht ik misschien mijn regel van “ik lees een boek ook uit als ik er aan begonnen ben” zou moeten laten varen.
Een zeer slecht boek, vond ik.
Op een paragraaf samen te vatten, ook: aliens bezoeken Aarde, atheïstische archeoloog met kanker krijgt een Reader's Digest-versie van de meest afgezaagde Behe meets Answers In Genesis-achtige nonsens, compleet met “quantum” evolutie en missing missing links en irreduceerbare complexiteit van het flagellum (zie ook). Atheïstische professor doet onwetenschappelijke veronderstelling na onwetenschappelijke veronderstelling, aliens slikken dat als koek, Betelgeuse gaat plots supernova maar “de hand van God” zorgt ervoor dat de Aarde niet vergaat. Professor verliest zijn ongeloof (of zo), en gaat met een raket mee naar “God”. Daar toegekomen, deus ex machina (heh) de chromosomen van mensen en de twee alien-rassen worden in een pot gemengd en “bevrucht” door “God”, waarna een nieuwe “God” geboren wordt en de professor sterft.
Nonsens, en ik heb meer dan een een aantal keer luidop gevloekt: het leest al een scholier die wat brochures van Intelligent Design probeert samen te vatten, en die ooit eens heeft gehoord van het antropisch principe. Slecht geschreven, slecht verhaal, slechte personages. Slecht, slecht, ongeloofwaardig en slecht.
Laten liggen. Zeer hard laten liggen.
Ik werd er zowaar depressief van, dat ik geen boeken meer gelezen kreeg. Okay, ik heb wel een stuk of twintig afleeringen tv-reeksen bekeken en een resem film, maar het werd me droef te moede dat ik geen boeken gelezen kreeg.
Het is dan maar iets meer dan zeer licht verteerbaar geworden. Waar ik jaren geleden aan begonnen was, en wegens dat de reeks toen nog niet af was, nooit helemaal uitgelezen – ik denk dat ik aan deel drie of zo geraakt was, en zie! ik vond zowaar nog iets terug dat ik in 2008 schreef en waar ik nog altijd achter sta.
Ah, space opera. A cast of millions, heelder werelden geschapen, allerlei gebeurtenissen, tien plots die allemaal rond elkaar en door elkaar en in elkaar draaien, heldendom, verraad, verdriet, plotwendingen, dingen op schaal van het universum: what's not to like?
Zoals wel meer gebeurt in een eerste deel, worden een aantal basispremissen uit de doeken gedaan, en worden een paar personages–een kleine twintig of zo–wat meer uitgediept.
Ik wist waar mij aan te verwachten: een serie die “Saga of the Seven Suns” heet, daar zouden wel eens zeven delen van kunnen zijn. Deel één tot en met zes heb ik liggen, deel zeven komt begin juli 2008 uit, en er zijn nog een stuk of twee prequels ook.
Maar goed. Deel één. Plot in het snel: mensen hebben de nabije planeten veroverd, en dan wisten ze niet meer wat gedaan, hebben ze een roedel grote generatieschepen erop uit gestuurd, die zijn door de vriendelijke aliens onderschept, een paar generaties later. De vriendelijke aliens hebben FTL door gebruik te maken van ekti, een vorm van waterstof die uit jupiterachtige planeten gedistilleerd wordt.
De mensheid is verenigd in een handelsimperium, de Hanze, onder het nominale leiderschap van een koning, maar eigenlijk onder leiding van de voorzitter van de raad van bestuur van de Hanze.
De levensnoodzakelijke ekti wordt tegenwoordig verzameld door roamers, een soort kruising tussen zigeuners en klusjesmannen, onafhankelijk van de Hanze.
Er is een soort ogenblikkelijke communicatie via bomen: op één planeet, Theroc, bleek een bos te staan van bomen die bewustzijn hebben en allemaal met elkaar kunnen spreken, ongeacht de afstanden. Mensen op die planeet kunnen interageren met die bomen, en spelen zo voor radio voor de Hanze (want ook zij zitten er niet echt in).
De goede aliens, die worden bestuurd door een Mage-imperator, een eunuch die een vorm van telepathische controle/aanvoelen heeft met al zijn onderdanen.
Een koppel exoarcheologen doen onderzoek naar een mysterieus verdwnen ras, de Klikkits, en ze hebben er een wapenachtig iets gevonden, waarmee een stabiel wormhole kan gemaakt worden. Ze besluiten het ding te gebruiken om te terraformen, achtig: een neutronenster in een gasreus plakken, en zo een nieuwe zon doen ontstaan en planeten te ontsluiten.
En dan loopt het mis.
Introducties, en dat het al meteen duidelijk is waar er vanalles gepikt is: space gypsies, elementals, Hansa, generation ships, aliens met een mentale connectie en kasten, exo-archeologen, mysterieuze verdwenen rassen, robots met wetten van asimov, een spice-achtige brandstof: niets echt verrassends.
Wel leutig gecombineerd, daar niet van maar ik houd mijn hart wat vast voor deel twee, als ik eerlijk mag zijn.
Een paar duizend jaar geleden bestond Doggerland nog: waar nu de Noordzee is, tussen Engeland en Duitsland.
Stone Spring, deel één van een trilogie, begint op een moment dat de meeste ijskappen al gesmolten zijn, en dat Doggerland (hier: Northland) nog geen eiland geworden was of door de zee verzwolgen.
Europa is bevolkt door stapels en stapels verschillende culturen, van stedenbouwers in Jericho in het verre zuiden over handelaars die heel Europa afreizen tot typische stenentijdperkgemeenschappen van jagers en visvangers.
Eén van de gemeenschappen op Noordland is Extelur: vissers, en kleine handelaars in vuursteen. Elk jaar houden ze samen met hun buren, de Pretani, een zomerfestival waar ze goederen uitwisselen en wedstrijden houden.
Dit jaar komen is de leider van de Pretani er niet, en is hij vertegenwoordigd door Gall en Shade, zijn twee zoons. Dit jaar is de leider van Extelur er ook niet, hij wordt vervangen door Zesi, die ook nog een jongere zus heeft, Ana. Gall, de oudste broer, zou trouwen met Zesi, maar uiteindelijk begint zij iets met Shade, de jongere broer.
Intriges, histories: het eindigt ermee dat Shade zijn broer doodt, dat Zesi mee gaat naar Pretani voor een andere traditie, een gemeenschappelijke jacht, en terwijl ze weg is, rolt een serie tsunami's over Noordland.
Dat is “in het echt” ook gebeurd, maar vanaf dan divergeert het: in de afwezigheid van Zesi, samen met een vooruitstrevende priester en geholpen door Novu, een native van Jericho die ervaring heeft met bouwen, besluit Ana het niét op te geven, en een dijk te bouwen rond Extelur.
Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik zo ongeveer alles van Baxter gelezen heb: een stuk of acht boeken van de Xeelee Sequence, zijn NASA-trilogie, de Manifold-boeken, de vier Destiny's Children-boeken over verre toekomstige menselijke evolutie, hier en daar wat losse werken (Anti-Ice, Long Earth, Time Ships), en zefs wat non-fictie (Deep Future).
Door de band ben ik er dan ook redelijk tevreden van — ik kan me maar één boek herinneren waar ik het bijna meteen opgegeven heb: Silverhair, het eerste deel van een trilogie over mammoeten.
Baxter is de man van de visie, van het gaat vooruit, van de grote ideeën. En die zijn er hier niet echt. Akkoord dat het nog maar het eerste deel van drie is, en dat er een aantal onwaarschijnlijkheden kunnen in sluipen als het eindresultaat van het verhaal een alternatieve wereld moet worden, maar toch.
Enorm veel karakter wordt er niet ontwikkeld: het blijven allemaal karikaturen (de gedreven leidster, de jaloerse zus, de verlichte priester, de exotische vrouw). Ondanks ongetwijfeld veel research naar oude culturen, zijn er zaken zoals groepen reaver-achtige mensen in de bomen, die compleet ongeloofwaardig overkomen. En dat er op één generatie zou kunnen overgeschakeld worden van een idyllisch bestaan in kleine familiegroepen naar een soort pre-stedelijke gemeenschap met irrigatie en dammen en slavenhandel: ik vind dat een beetje veel gevraagd van mijn verbeelding.
Ik zal deel twee dan ook eens lezen. Maar niet meteen.
“(En ‘t zou mij ook niet verbazen dat er een film of zo van komt.)” schreef ik vorig jaar, en kijk: ondertussen is Expanse al een semi-franchise geworden: er is een bestelling voor dacht ik negen boeken en is er sprake van een film en een tv-serie.
Helaas: het is er aan te lezen.
Niet dat dit geen onderhoudend boek is dat ik op een dag uitgelezen heb, niet dat ik er spijt van heb dat ik het gelezen heb, en niet dat ik de volgende boeken plots niet meer zou kopen of lezen, maar: dit voelt meer als een routine-procedural aan dan de vorige drie boeken. Ik heb de indruk dat we van dit kaliber nog gemakkelijk een aantal boeken zouden kunnen krijgen: ergens een conflict met wortels in de tegenstellingen Aarde/Mars/Outer Planet Alliance, James Holden en zijn kompanen komen er aan, één of meer eendimensionale onredelijk slechte slechteriken, hier en daar een personage dat een beetje meer uitgediept is kwestie van tearjerk-momenten te kunnen hebben en op het einde winnen James Holden en kompanen, dat alles doorspekt met een paar glimpsen van verdwenen aliens, een paar glimpsen van het standpunt van andere niet-echt-verdwenen aliens, en een paar glimpsen Realpolitik uit de cenakels van de mach op Aarde/Mars/Outer Planet Alliance.
Het was hier namelijk precies zo:
lange
plot armour
In de lente van 2011, op een braakliggend stuk grond in Berlijn, wordt Adolf Hitler wakker. De lucht is blauw, hij heeft hoofdpijn, zijn legerjas ruikt naar benzine, er is verdacht weinig luchtafweergeschut, er staan verdacht veel gebouwen nog recht.
Zo begint Er ist wieder da, met de echte Adolf Hitler die, 66 jaar na 1945, niet in de Führerbunker zit, maar in onze moderne wereld. Gedesoriënteerd, zonder partij, zonder leger, zonder macht — maar nooit zonder plan, en nooit onzeker. Een leider neemt beslissingen en staat achter zijn beslissingen. Een leider heeft een plan, en het plan van Hitler is hetzelfde als het was in 1919: het Duitse volk vooruit helpen.
De eerste persoon waar hij mee spreekt, is de eigenaar van een krantenkiosk, die hem ook onderdak geeft. Iedereen herkent Hitler, maar natuurlijk komt het in niemand op om ook maar een moment te denken dat het de echte is.
Een method actor die een typetje neerzet misschien, maar dan wel zó goed en zó raak, dat het niet lang duurt of hij krijgt een bijrolletje in een weinig bekeken tv-show van een derderangskomiek op een kleine zender.
En dan herhaalt de geschiedenis zich: Hitler charmeert, provoceert, maakt rake observaties, en krijgt succes. Op Youtube, op televisie, en in het echt.
Lees het in de mate van het mogelijke zeker in het Duits, ik kan me niet inbeelden dat het in andere talen half zo goed is: bij momenten hilarisch (Hitler in de Turkse droogkuis), bij momenten ontroerend (Hitler's affectie voor zijn naaste medewerkers, en zijn ontreddering als zij droevig zijn), bij momenten pijnlijk (als een mens “euh ja, eigenlijk heeft hij wel ergens gelijk” zegt).
Ik had Hitler graag nog wat meer persoonlijke interactie zien hebben, want als dat gebeurde was het boek op zijn sterkst. Ik had hem ook graag minstens één keer zijn fundamentele zekerheid willen zien in twijfel trekken — alhoewel: zou het dan nog de echte Hitler geweest zijn?
All in all: leutige premisse, degelijk uitgewerkt, boeiend, niet te lang uitgesponnen, snel uitgelezen, stemt hier en daar tot nadenken, veel geglimlacht en soms ook gelachen: aanrader.
Geen flauw idee hoe ik op dit boek uitgekomen ben, nee.
In een notendop: 1400 bladzijden, zonder paragrafen. Geschreven door een Amerikaan, als de autobiografie van een half-Duitse, half-Franse nazi. Die verliefd is op zijn tweelingzus, een kleine maar belangrijke rol had in de Einsatzgruppen en later in het beheer van de concentratiekampen, en die ergens in de tweede helft van het boek zijn moeder en pleegvader vermoordt, en dan achternagezeten wordt door twee politieagenten.
Niet dat het ook maar één moment een politieroman of zo is. Jonathan Littell kreeg er in 2006 tegelijk de Nobelprijs en de Oscar van de Franse literatuur voor: zowel de Grand Prix du roman de l'Académie française als de Prix Goncourt. En dat is het boek wel, literatuur.
De titel verwijst naar de Erinyen, de Griekse wraakgodinnen die het vooral hadden voor oudermoordenaars. Bij nader inzien blijkt het hele boek parallel te lopen aan de Oresteia, met Maximilien Aue als Orestes, een afwezige en wellicht oorlogsmisdadige vader als Agamemnon, de moeder die hier eigenlijk niets misdeed als Clytaemnestra, Thomas Hauser als Pylades, en zelfs een kort optreden voor een Helena (van Troje).
Aue heeft, Zelig- of Forrest Gump-gewijs, verdacht veel cruciale punten van de oorlog meegemaakt: de einsatzgruppen in Oekraïne en de Caucasus (incluis Babi Yar), Stalingrad, bezet Frankrijk, een stafpositie rechtstreeks onder Himmler, werkbezoeken in verschillende concetratiekampen (onder meer Auschwitz, jawel), de verbanning van de Joden uit Hongarije, de bezetting van Pommeren door het Rode Leger, de val van Berlijn, en zelfs één van de laatste dagen van Hitler in de Führerbunker.
Meesterlijk, denk ik, is wel een redelijke manier om het boek te omschrijven. Bijzonder goed gedocumenteerd, enorm ambitieus, niet voor de hand liggend, maar tegelijkertijd uiterst leesbaar. Natuurlijk is het bij momenten totaal onrealistisch – alleen al dat Aue op al die plaatsen in de oorlog geweest is, is weinig plausibel – en akkoord dat geen mens ter wereld spreekt zoals de personages in het boek, maar dat hoort erbij. Het zijn de memoires van een bijzonder onbetrouwbare verteller, en het is zeer bewust literair Frans.
Dat geeft dan bijvoorbeeld een dialoog tussen een Russische vroeger belangrijke maar wegens redenen gedemoveerde revolutionair, waar het over de merites van nationaal-socialisme versus communisme gaat. Met aan de ene kant Aue en aan de andere kant een man die al gemarteld was en na het gesprek zal geëxecuteerd worden, maar wat geen van beide tegenhoudt om ellenlange monologen af te steken en elkaar op het scherp van de intellectuele snee te bevechten. De communist beweert bijvoorbeeld dat de nazi's alles gestolen hebben van de communisten:
Là où le Communisme vise une société sans classes, vous prêchez la Volksgemeinschaft, ce qui est au fond strictement la même chose, réduit à vos frontières. Là où Marx voyait le prolétaire comme le porteur de la vérité, vous avez décidé que la soi- disant race allemande est une race prolétaire, incarnation du Bien et de la moralité ; en conséquence, à la lutte des classes, vous avez substitué la guerre prolétarienne allemande contre les États capitalistes. En économie aussi vos idées ne sont que des déformations de nos valeurs. Je connais bien votre économie politique, car avant la guerre je traduisais pour le Parti des articles de vos journaux spécialisés. Là où Marx a posé une théorie de la valeur fondée sur le travail, votre Hitler déclare : Notre mark allemand, qui n'est pas soutenu par l'or, vaut plus que l'or. Cette phrase un peu obscure a été commentée par le bras droit de Goebbels, Dietrich, qui expliquait que le national-socialisme avait compris que la meilleure fondation d'une devise est la confiance dans les forces productives de la Nation et en la direction de l'État. Le résultat, c'est que l'argent, pour vous, est devenu un fétiche qui représente le pouvoir producteur de votre pays, donc une aberration totale. Vos relations avec vos grands capitalistes sont grossièrement hypocrites, surtout depuis les réformes du ministre Speer : vos responsables continuent à prôner la libre entreprise, mais vos industries sont toutes soumises à un plan et leurs profits sont limités à 6 %, l'État s'appropriant le reste en sus de la production.
Le problème n'est pas le peuple : ce sont vos dirigeants. Le Communisme est un masque plaqué sur le visage inchangé de la Russie. Votre Staline est un tsar, votre Politbüro des boyards ou des nobles avides et égoïstes, vos cadres du Parti les mêmes tchinovniki que ceux de Pierre ou de Nicolas. C'est le même autocratisme russe, la même insécurité permanente, la même paranoïa de l'étranger, la même incapacité fondamentale de gouverner correctement, la même substitution de la terreur au consensus commun, et donc au vrai pouvoir, la même corruption effrénée, sous d'autres formes, la même incompétence, la même ivrognerie. Lisez la correspondance de Kourbsky et Ivan, lisez Karamzine, lisez Custine. La donnée centrale de votre histoire n'a jamais été modifiée : l'humiliation, de père en fils. Depuis le début, mais surtout depuis les Mongols, tout vous humilie, et toute la politique de vos gouvernants consiste non pas à corriger cette humiliation et ses causes, mais à la cacher au reste du monde. Le Pétersbourg de Pierre n'est rien qu'un autre village à la Potemkine : ce n'est pas une fenêtre ouverte sur l'Europe, mais un décor de théâtre monté pour masquer à l'Occident toute la misère et la crasse sans fin qui s'étalent derrière. Or on ne peut humilier que les humiliables ; et à leur tour, il n'y a que les humiliés qui humilient. Les humiliés de 1917, de Staline au moujik, ne font depuis qu'infliger à d'autres leur peur et leur humiliation.
Misschien, dacht ik, heb ik gewoon een slecht boek genomen. Misschien was Mother Night, dat ik nog niet gelezen had, gewoon een minder werk van Vonnegut. Een jeugdzonde.
Mischien, dacht ik, moet ik gewoon eens een boek herlezen waar ik me van herinner dat ik het goed vond. Enter Galápagos, het boek waar ik een sprongetje van maakte toen ik zag het dat beschikbaar was bij de papierenboekenverhandelaar.
Het was al te lang geleden om me de details te herinneren, ik wist alleen nog de premisse: het verhaal wordt verteld door een geest, een miljoen jaar in de toekomst. De hele mensheid is uitgestorven behalve de afstammelingen van een aantal schipbreukelingen van een toeristencruise naar de Galápagos-eilanden, en die afstammelingen zien er na een miljoen jaar niet meer menselijk uit: eerder een soort zeehonden, met gestroomlijnde lichamen en flippers in de plaats van armen en handen.
In de onsterfelijke woorden van Mr. Horse: No Sir, I Didn't Like It.
“Show, don't tell” is blijkbaar niet aan de man besteed: het is bladzijde na bladzijde van saaie, saaie, saaie expositie. Ook hier wordt de moraal van het verhaal helemaal op voorhand gegeven (alles is de schuld van die verdomde grote hersenen van de mensen), en ook hier wordt die moraal er pagina na pagina in gestampt.
Tussen 1961 (Mother Night) en 1985 (Galápagos) heeft Vonnegut blijkbaar wel een bijscholingscursus “hoe maak ik mijn boeken nóg minder interessant” gevolgd: het hele boek door wordt er een asterisk gezet bij de personages die ergens in de volgende hoofdstukken gaan sterven.
Enfin ja, niet dat het veel uitmaakt, want de personages doen er niet toe. Iedereen gaat toch dood.
Een scholier zou er allerlei “interessante” thema's in kunnen terugvinden, van parallellen met de Bijbel, het Aards Paradijs, Adam en Eva, yada yada. Op school zou er ongetwijfeld een “boeiende” discussie kunnen zijn met vragen over moraliteit, maatschappij, bla die bla. Een leraar zou mij wellicht kunnen uitleggen waar precies de “satire” in dit “satirisch meesterwerk” zit.
Ik zit niet op school. Ik vond dit een rotslecht, door en door slecht, inslecht boek.
Het is 2054 en de belangrijke landen hebben niet genoeg leger, en eigenlijk ook niet genoeg zin, om overal ter wereld VN-vredes- of andere missies te gaan uitvoeren. Met een krappe meerderheid in de Veiligheidsraad besluit de VN zijn militaire operaties te outsourcen. De eerste test-case wordt een conflict in Koerdistan, dat toevertrouwd wordt aan Multicorps Security Inc.
Douglas Pistoia, ex-voetballer, hoogopgeleid, charismatisch, zoekt werk maar vind er geen. Tot hij een aanbod krijgt van Multicorps, en voor hij het weet zit hij als officier middenin een high tech VN-missie in Turkije. De soldaten zien er uit alsof ze in Halo meespelen; ze worden Cyclopen genoemd wegens alsdat ze een camera op hun helm hebben staan, waarmee al wat ze zien opgenomen wordt.
En uitgezonden op televisie, soms zelfs live. Eén van die live-uitzendingen is Pistoia's eerste gevechtsmissie, hij valt meteen op wegens heldendaad, en wordt op en een ik en een gij de posterboy voor de hele operatie, met een eigen reality show.
Ho-hum.
Het is een beetje een soep van invloeden en al veel vroeger veel meer geziene dingen — ik zag zo op het eerste gezicht wat megacorporaties-met-militaire-arm genre-Weyalnd-Yutani in, en Philip K. Dick-dystopie, en een vleugje Starship Troopers, en wat Robocop-gebruik-van-media... tja.
Het tekenwerk is, mja, functioneel en goed genoeg. Ik krimpte letterlijk in elkaar (acht waar, letterlijk, niet figuurlijk letterlijk) toen ik een eerste keer een beeld zag waar de flood fill in Photoshop niet ge-anti-aliased was, maar bon. 't Is niet alsof het lelijk is of zo, het voelt gewoon allemaal slordig en snel snel getekend aan, zonder noemenswaardige decors of details, en redelijk modderig van palet.
De reeks werd mij aangeraden, ik dus wacht dus wat af tot ik het vervolg gelezen heb (in plaats van het gewoon te laten liggen, wat mijn eerste instinct zou zijn).
Maar als het straks allemaal blijkt te gaan om conflicten die uitgevonden worden voor de kijkcijfers, en dat het hoofdpersonage daar langzaam maar zeker achter komt en uiteindelijk een revolutie of zo start tegen die megacorporatie, zal ik heel kwaad zijn.
Snel! Wat zegt u “manicheïsme”? Iets met gnostisch gedoe, iets met dualisme, iets rond Perzië in de derde eeuw, gesticht door Mani, en veel verder kwam ik ook niet echt.
Een mens kan dan Wikipedia en andere navlooien, maar als het kan: altijd een goed idee om er een Que sais-je? tegen aan te smijten. Dat is handig en beknopt (128 bladzijden, niet meer, niet minder), dat is goedkoop, dat is meestal redelijk state of the art, en dat is wat men noemt ‘haute vulgarisation': het behandelt zijn lezers niet gelijk kleine kinderen.
Bij mijn ouders stonden er hele reeksen van die ik enorm graag las (hello, compendium aan nutteloze feiten in mijn hoofd); Le manichéisme is boek nummer 1940 van de ondertussen meer dan 4000.
Tardieu houdt het sec: een biografie van Mani, een overzicht van zijn werken, de organisatie van de Kerk, een overzicht van de theologische mythologie. Zeer opvallend: géén nadruk op het gnostische en het dualisme waar manicheïsme later min of meer sysnoniem van werd, maar wel op de manier waarop Mani tot zijn wereldbeeld kwam, en op de rijke inhoud en esthetiek.
Enorm boeiend, hoe Mani uit een joods-christelijke sekte, met enorm veel invloeden van overal — van boeddhisme tot zoroastrisme, van apokriefen uit Oud en Nieuw Testament — een volledig eigen godsdienst maakt. Met een volledig en zeer zorgvuldig uitgedokterd systeem van rangen en standen, van ritussen en gebruiken.
Een godsdienst om alle bestaande godsdiensten te vervolledigen, waar Mani zelf de sluitsteen van de profeten is. Met nadruk op ascese, eerlijkheid, en schoonheid. Hij vond een prachtig schrift uit om zijn boeken in te schrijven, hij tekende en schilderde, zijn mythes zijn meer poëzie dan theologie.
En hij had enorm veel succes: van Noord-Afrika (Augustinus was eerst een manicheïst!) en Rome tot in China waren er bloeiende Kerken van Mani.
Tardieu gaat niet verder dan een beknopte tijdlijn van het manicheïsme na Mani, en ik had ook graag meer voetnoten gehad in plaats van een (toegegeven, degelijke) bibliografie op het einde, maar behalve dat: zeker meer dan de moeite waard voor een regenachtige namiddag ergens.
Natuurlijk dat ik ook opgegroeid ben op Suske en Wiske. Het eerste album dat ik las, was De Koddige Kater. En daarna De Nerveuze Nerviërs. En dan bleek dat, net zoals mijn vader stapels tijdschriften van Spirou en Tintins liggen had, mijn moeder heelder (heelder) reeksen Sus en Wissen had.
Van de écht goeie, in de oude nog niet ingekleurde uitgaven: De koning drinkt, De Zwarte Madam, De Tartaarse helm, De tuf-Tuf-club – en epische verhalen zoals De Texasrakkers en De windmakers en De duistere diamant en De gouden cirkel (oooh zo triestig). Hooked, needless to say.
We hadden alle albums, tot ergens begin de jaren 1980: dan was het echt wel duidelijk dat het beste er af was – een alliteratie in de titel, een braaf verhaaltje dat telkens een doorslag was van iets anders, en hop, gedaan. En trouwens, tegen dan waren we ouder dan tien, en lazen we voornamelijk boeken zonder prentjes, en dus verdwenen Sus en Wis in de achtergrond.
Niét braaf, dat is hoe ik ze in mijn hoofd wou houden, ook veel later. En vandaar dat ik die nieuwere albums nooit gelezen heb.
Er ging een enorme reclamecampagne aan Amoras vooraf, met multimedia en geluid en Facebook en alles: het zou Suske en Wiske anders worden, voor een volwassener publiek. De uitgangspunten: hoe zou het eiland Amoras er in 2047 uitzien? En is huilen tijdens het lezen van een stripverhaal zo verkeerd? Niet in de gewone (“rode”) reeks, maar als een spin-off.
Bekende ingrediënten en uitgangspunten: Professor Barabas moet naar een congres om de wereldproblemen aan te kaarten en op te proberen lossen, Lambik is net ontslagen en heeft een idioot (en gevaarlijk) plan om “alles” weer in orde te krijgen, Suske en Wiske moeten voor Barabas zijn labo in de gaten houden, want hij vermoedt dat er mensen inbreken als hij er niet is.
En dan gaat het allemaal fout: Barabas wordt ontvoerd; Lambik (en Jerom, die hij op sleeptouw nam) komen aan de teletijdmachine prutsen, Suske en Wiske zaten er net in, en zij belanden ergens ter wereld, ergens in de tijd – dat snel blijkt Amoras te zijn, in 2047. Waar, op de een of andere manier, Barabas ook is: ontvoerd door niemand minder dan Krimson.
Verhaal degelijk, tekeningen in orde, her-verbeelding van hoofdpersonages uitstekend.
Ik vond het een zeer goed begin van verhaal. “Begin”, inderdaad, want ‘t eindigt op een cliffhanger. Ik heb denk ik iets meer dan zes euro betaalt voor het eerste nummer: ik ga dat met plezier betalen voor het tweede nummer ook. (Zelfs al had ik de indruk dat het gelijk wat kort was. En ik hoop dat de resolutie een duw krijgt, want het was wel blokkerig nu.)
Aangeraden, voor tieners en ouder.
Het vervolg op The Way of Kings stond al een tijdje op de “te lezen”-lijst. Ik heb eerst in de rapte The Way of Kings herlezen, en dan hopla gewoon aan één stuk door Words of Radiance doorgelezen.
Redelijk letterlijk “aan een stuk door”, trouwens: ik lag met oorontsteking en koppijn te bed, en tot mijn verbazing lukte lezen wél deze keer – dus heb ik een halve dag en een nacht doorgelezen, en het boek was uit. Spijtig, vond ik. Natuurlijk is het nog altijd geen grote literatuur, en natuurlijk blijft het allemaal wat formulaisch, en soms wordt het zelfs wat kinderactig (die woordspelingen!), maar hey: een mens leest ook soms eens om te onspannen, en dat is bij deze helemaal gelukt.
De wereld van Stormlight Archive (tien! boeken gepland!) is typische Brandon Sanderson: een volledig uitgedacht geheel van in elkaar hakende rassen en samenlevingen en geschiedenis en magische systemen, bevolkt met personages die zowaar meestal ménsen zijn en geen karikaturen.
Voor sommige mensen, als ik het internet wat afspeur, lijkt het alsof er weinig gebeurt in deel twee van de serie, maar da's niet wat ik ervan vind. Het is Traag, maar op een vals plat-manier: het lijkt alsof er niet zo enorm veel gebeurt, maar er gebeurt eigenlijk wél vanalles. Zowel de wereld als de personages zijn een heel eind duidelijker geworden. Waar Shallan in het eerste deel bijna irritant was, met haar voortdurende grapjes, wordt ze in deel twee zowaar een tragisch personage. Waar het in het eerste deel nog voor een groot stuk raden was naar de motieven en de mechanismen, zijn er nu weliswaar nog altijd mysteries, maar het wordt min of meer mogelijk om een lijn te zien in de zaken, en stuk voor stuk te reconstrueren wat er gebeurd is, en te beginnen raden naar wat er nog gaat gebeuren.
Shallan Davar en Kaladin kunnen allebei iets magisch, hoera, en er is uitzicht op nog veel andere mensen die iets magisch kunnen doen, en er zijn zeker twee viewpoints van de andere kant van het conflict (Szeth de moordenaar en Eshonai de leidster van de Parshendi): dat bouwt allemaal naar epische dingen.
Oh, en natuurlijk is zelfs de serie van tien boeken maar een onderdeel van de Cosmere, het universum waar veel van Sanderson's boeken zich in afspelen, met een wezen dat in zestien shards uit elkaar spatte, en met onder meer Hoid, die van reeks naar reeks over en weer gaat en alles – ik zal dan toch nog Warbreaker moeten lezen, vermoed ik.
All in all: degelijk boek. Op naar nummer drie. Ergens in de lente van 2016, zegt één bron, nog voor het einde van 2015, zegt een andere.
Een degelijk boek, Warbreaker. Geen uitstekend boek, van het genre “blijft mij nog jaren bij”, en zeker geen slecht boek.
Een zeer goede intro tot fantasy in het algemeen, en tot Brandon Sanderson in het specifiek. Helemaal geschikt voor tienermeisjes – zonder dat denigrerend te bedoelen.
Zoals gewoonlijk bij Sanderson: een wereld met een eigen systeem van magie. Iets met kleur, deze keer, en met levenloze dingen tot leven brengen, of toch tot een soort leven. Dat leidt tot dingen als zwaarden met een eigen gedacht (à la Stormbringer), touwen die iets kunnen vastgrijpen, kledij die harnas kan worden, vliegende tapijten – leutig, met andere woorden.
Hoofdpersonages zijn twee prinsessen van Idris, een bergkoninkrijk waarvan de koningen tot voor een paar honderd jaar koning van het veel grotere en rijkere Halladren waren.
In Idris draagt iedereen kleurloze kledij, en doet iedereen zo middelmatig mogeliljk – dat heeft met die magie te maken, die op kleur werkt. Halladren en Idris zijn net niet op voet van oorlog, maar het spant toch: zowat het enige wat de vrede behoudt, is dat de koning van Idris twintig jaar geleden beloofd had dat hij zijn dochter als vrouw zou geven aan de God-konig van Halladren.
God-Koning, want sinds een paar honderd jaar zijn er goden in Halladren: mensen die gestorven zijn en dan teruggekomen.
De oudste prinses, Vivenna, is sinds haar geboorte opgevoed om koningin te worden – maar als puntje bij paaltje komt, kan haar vader het niet over zijn hart krijgen om haar weg te sturen, en moet de jongste, Siri, in haar plaats gaan.
Avontuur! Spanning! Emotie! Plot twists!
Ik dacht dat het maar een bladzijde of 200 was, maar blijkbaar was het meer dan drie keer dat: het was mij niet opgevallen – integendeel, het mocht langer geduurd hebben. En nu proberen Zelie zo ver te krijgen dat ze het ook leest.
De Baudelaires worden ondergebracht bij hun tante Josephine, aan de rand van Lake Lachrymose. Josephine is bang van zowat alles. Een zekere Captain Sham werkt zich in het leven van Josephine en de kinderen. De kinderen zien meteen dat het Graaf Olaf is, maar niemand gelooft ze. Josephine lijkt uit haar venster in het meer gesprongen te zijn en de kinderen aan Captain Sham overgelaten te hebben, maar eigenlijk laat ze in haar zelfmoordbrief een spoor na dat leidt naar een grot waar ze zich schuilhoudt. Daar zegt Josephine dat Graaf Olaf haar verplicht had een zelfmoordbrief te schrijven. Shenanigans ensue, Josephine wordt opgegeten door bloedzuigers, uiteindelijk bijt Sunny het houten been van Captain Sham af waardoor duidelijk wordt dat het Olaf is. Mr. Poe zal een nieuwe voogd moeten zoeken voor de Baudelaires.
Meer van hetzelfde, ja.
Snel, wat hebben deze drie fragmenten met elkaar gemeen?
“Standing under the summit of a tall, white mountain, she declared that this new kingdom would be known as ‘Realm of the White Mountain',” he said grandly.
“Our civilization, let's just call her ‘the God Civilization', existed long before Earth was born.”
It had become the Curse 2.0. The original creator of the Curse 1.0 now became known as “Curse Progenitor” and the IT-archeologist who update the code was tagged as “Curse Upgrader”.
Show, don't tell
ideeën
Een jaar na het toernooi van Ashford, en alsof het nog niet erg genoeg was met dramatische gebeurtenissen: in de lente van 209 sterven vele tienduizenden in Westeros aan een epidemie. The Great Spring Sickness kijkt niet naar rang of stand: in King's Landing sterft bijna de helft van de bevolking. Koning Daeron de Goede moet eraan geloven, en ook Valarr en Matarys, de zonen van zijn oudste zoon en zijn onmiddellijke erfgenamen.
De troon gaat naar Daeron's tweede, Aeris I, een boekenwurm zonder kinderen. De derde zoon, Rhaegal, heeft een zwak gestel en wordt verondersteld krankzinnig te zijn, en de vierde zoon, Maekar, heeft zich na Ashford mokkend teruggetrokken in zijn kasteel.
Tegen die (verre) achtergrond zwerven Dunk en Egg door het land. In het begin van The Sworn Sword zijn ze tijdelijk in dienst bij Ser Eustace Osgrey, een verbitterde oude man die vroeger heer was van de wijde omgeving, maar nu alleen nog een armetierig kasteel over heeft een een klein lapje grond.
Een lapje grond, dat dan ook nog eens helemaal verdroogd raakt, omdat er geen regen komt en de rivier blijkt ingedamd te zijn.
Bij een verkenning verwondt ene Ser Bennis the Brown, ook in dienst bij Osgrey, een horige van het kasteel van de buren, en hoe verarmd ook, Osgrey beseft dat zoiets niet kan. Hij stuurt Dunk en Egg op het kasteel af om te gaan onderhandelen met de Rode Weduwe, de kasteeldame die al vier echtgenoten heeft achter zich gelaten, en waarvan gezegd wordt dat het een gifmengster is en een tovenares.
Nogmaals een fijn verhaal, en nogmaals: bijna even wijs om lezen voor het verhaal als voor de achtergrond. Behalve de omstandigheden van het moment (de erfopvolging van Daerys II), komen we meer te weten over de Blackfyre Rebellion, en dat lijkt in A Song of Ice and Fire ook alsmaar belangrijker te worden.
Waar het in het kort op neerkomt, is dat de vader van Daeron II, Aegon IV (the Unworthy) in zijn leven stapels (en stapels en stapels en stapels) bastaarden heeft gemaakt. Geen probleem, hoor ik u zeggen, dat heeft Robert Baratheon ook gedaan, toch?
Ha, wel, het probleem is tweeërlei: om te beginnen was Aegon er absoluut niet discreet over en deed hij het met alles en iedereen, ook met vrouwen van adel, en ging hij zelfs zo ver om aan één van zijn bastaarden Blackfyre te geven, het voorouderlijke zwaard van de Targaryens te geven. En nog veel erger: op zijn doodsbed heeft hij – dat is het prerogatief van een koning – zijn bastaarden wettelijk verklaard.
Niet alleen die ene die hij Blackfyre gegeven had en die zich nu Daemon Blackfyre noemde en die daarmee meteen tweede in lijn voor de troon werd, maar allemaal. Zucht.
En vandaar Blackfyre Rebellion, en honderd jaar (ja, mogelijks tot aan en voorbij Game of Thrones) Blackfyre-pretendenten voor de troon, die blijven vasthouden aan Daemon Blackfyre als enige legitieme erfgenaam van Aegon IV in plaats van Daeron II. (De redenering is een mengeling van “waarom zou Aegon anders het zwaard aan Daemon gegeven hebben, als het niet was om zijn intenties duidelijk te maken” en “Daeron was eigenlijk geen zoon van Aegon, maar wel van een affaire tussen Aegon's vrouw en Aemon, de broer van Aegon”).
Euh ja. ‘t Wordt redelijk geeky, ja. Maar het heeft allemaal zijn relevantie!
Opnieuw para-legaal gelezen, vrees ik. Het verhaal is oorspronkelijk verschenen in Legends II: New Short Novels by the Masters of Modern Fantasy, dat ik gekocht heb, dat in mijn bibliotheek staat en dat ik –weet ik heel zeker– graag gelezen heb, maar opnieuw: ik herinner het mij niet. En ik herinner me uit Legends II bijvoorbeeld wel Neil Gaiman's Monarch of the Glen, en het verhaal van Robin Hobb, en Raymond E Feist.
Dus misschien wel ja: zelfs al is het een fijn verhaal om te lezen, en al zou het in principe op zichzelf kunnen staan, vrees ik dat het een beetje te hoog van informatiedichtheid is voor mensen die helemaal niets van Ice & Fire (willen) weten.
Kit Snicket is zwanger en voert de Baudelaires naar Hotel Denouement, waar ze concierge worden, en er twee manager zijn, de tweelingbroers Frank en Ernest — de ene een goeie, de andere een slechte. De suikerpot komt te sprake, en eigenlijk alles van de voorgaande 11 boeken: Olaf en Esmé zijn er natuurlijk, en Carmelita Spats die ondertussen hun minofmeer adoptieve dochter is geworden, en Sir en Charles uit The Miserable Mill zijn er, en Nero en een aantal leraars uit Austere Academy en Hal van Hostile Hospital en Justice Strauss uit Bad Beginning en Jerome Squalor uit Ersatz Elevator en Mr. Poe, en shenanigans, uiteindelijk komt het tot een rechtszaak. Waar twee van de drie opperrechters blijken slechteriken te zijn, en de enige manier om iedereen te redden van vergiftiging door die Medusoid Mycelium van vorig boek is het hotel afbranden. Waarna de Baudelaires en Count Olaf zich terugvinden in een boot op de zee, wegdrijvend van de wereld.
Dunk en Egg zijn op weg naar Winterfell, om er Beron Stark te helpen vechten tegen de Greyjoys die vikingachtige raids doen op de kusten.
Op weg komen ze te weten dat er een toernooi zal zijn voor het huwelijk van Lord Butterwell, een schatrijke mens die “niet mee had gedaan” in de Blackfyre-historie en op de twee paarden gewed had door zijn ene zoon voor Daeron en zijn andere voor Daemon te laten vechten.
De eerste prijs van het toernooi is een drakenei, en er zijn verbazend veel ridders aanwezig. Die verbazend vaag zijn over hun identiteit.
Complotten en alles, en jawel: 't is weer van Blackfyre. Er gebeurt minder in The Mystery Knight dan in de vorige twee boeken, maar het wordt alsmaar duidelijker dat de nijd van de Blackfyres tegen de Targaryens heel heel erg diep zit.
En hoe meer ik ervan lees, hoe meer ik er zeker van ben dat het niet anders dan relevant kan zijn in Song of Ice & Fire.
In het kort:
Journalist volgt Trump al dertig jaar.
Journalist schrijft boek over Trump.
Lezer wordt depressief van boek.
The end.
Nee echt: om zeer, zeer depressief van te worden. Alles in dit boek is natrekbaar juist, met stapels bronnen erbij. En als zelfs maar een tiende waar zou zijn, zou deze man nooit maar in de buurt van het presidentschap mogen gekomen zijn.
Maar hey. Eén dezer zijn er tussentijdse verkiezingen in de VS, en dan is het gegarandeerd gedaan met Trump. Als het al niet vroeger gebeurt.
David Foster Wallace ligt nog altijd op mijn maag. Ik vond er niets aan, maar dat was duidelijk verkeerd want ik wist er niet genoeg van af en ik oordeelde alleen op hoe het op mij overkwam in plaats van erover na te denken en de context te kennen, en nu voel ik mij nerveus als ik een boek lees, en durf ik bijna niet te zeggen of ik het goed of slecht vind.
Ik had een reeks boeken staan op mijn Kindle waar ik niet meer van wist waarom ik ze erop gezet had, waar ze over gingen, of wat. The Fault in Our Stars was de eerste op de lijst, en ik durfde er bijna niet aan beginnen zonder eerst te gaan lezen wie de auteur is, wat het doelpubliek, wat de rest van de wereld er van vindt en dus met welke instelling ik eraan moest beginnen.
Voor de duidelijkheid: ik heb het niét gedaan. Ik wist dus niet of het science fiction zou zijn (met die “stars” in de titel), of dat het over Shakespeare zou gaan (“the fault, dear Brutus, is not in our stars”), of het beroemd of populair of obscuur of verguisd was.
Het bleek te gaan over een meisje van zestien met kanker, dat iedereen had opgegeven toen ze dertien was, maar dat blijft leven. En hoe ze verliefd wordt op een jongen van zeventien in haar support group, een ex-basketballer met een geamputeerd been die genezen is van kanker. En over haar favoriete boek, dat ook over een meisje met kanker gaat, en dat in medias res stopt, en dat ze enorm graag zou willen weten hoe het verhaal afloopt.
‘t Is een mooi, ontroerend boek, dat akelig dicht op het been schrijft over kanker en slepende ziekten en wat dat doet met een mens. Dat erin slaagt om zowel erg grappig als romantisch als ontroerend te zijn. “Dit zou Zelie echt eens moeten lezen”, dacht ik. Niet omdat het een kinderboek is, maar omdat het denk ik helemaal iets voor haar zou zijn.
En neen, ‘t is geen literatuur. Maar ik ga er niet over neuten, dat de twee komma vijf hoofdpersonages schrikbarend perfect zijn (alleen de hoofpersonages, gelukkig, er zijn ook andere), dat geen enkel mens écht spreekt zoals zij spreken (in de traditie van Buffy the Vampire Slayer, that is), en dat het licht is op het intrige en het heel hard nadenken: ik vond het een fijn, mooi boekje.
Ik ben tegen mijn gewoonte nu net toch maar gaan kijken op het internet wat het eigenlijk is en wat andere mensen ervan vonden. Blijkt: nummer één bij Amazon en Barnes&Noble zes maand voor het verschenen was, verschrikkelijke internethype wegens sociale media, 4.5 sterren met meer dan 4000 reviews bij Amazon, TIME Magazine's #1 Fiction Book of 2012, Entertainment Weekly Best Fiction Book of 2012, #1 New York Times Bestseller, #1 Wall Street Journal Bestseller, New York Times Editor's Choice, Huffington Post Best Books of 2012, tralala. Binnenkort verfilm, ook.
Het is wat het is, vind ik: een mooi jeugdboek. En daar is niets verkeerd mee.
“Nog meer dan dertienduizend bladzijden”, was mijn eerste gedacht, toen ik aan The Eye of the World begon, het eerste van de veertien boeken in de Wheel of Time-serie.
En met elke pagina van dat eerste boek vroeg ik me meer en meer af hoe dit ooit een bestseller, laat staan een klassieker geworden is.
Geef zelf toe: het speelt zich af in “the Third Age”, het begint in een vreedzaam dorpje ver weg van alles, drie jonge kerels zijn in eerste instantie hoofdpersonages, er zijn “trollocs” (half-mensachtige dingen) en “fades” (een soort, euh, tja, Nazgûl), de drie kerels gaan verder weg dan ze ooit geweest zijn, komen in een herberg terecht, worden daar ontdekt door de slechteriken en moeten vluchten, geraken nét op tijd over een grote rivier die de slechteriken niet kunnen kruisen, geraken opgesplitst, komen in een ruïne van een ver verleden waar één van de drie onder de invloed van een vervloekt wapen raakt (een dolk die hij meeneemt uit Shadar Logoth, geen zwaard in zijn schouder op Weathertop), er is een tovenaresachtig personage met een “warder” met de naam Lan Mandragoran, die blijkt de laatste koning van een verdwenen koninkrijk te zijn, ze komen een jonge Ogier van 90 jaar tegen, een lid van een oud ras dat kan spreken met de bomen, die voor zijn soort wel erg impulsief is en die bijvoorbeeld de vergadering van Ogiers had verlaten toen ze nog maar een jaar bezig was, de slechterik was in een vorig tijdperk verslagen en “gebonden” in een gevangenis waar hij nu beetje bij beetje lijkt uit te ontsnappen, op een bepaald moment nemen ze een verkorte weg die al jaren niet meer gebruikt wordt en die afgesloten is met een deur die geen deur is en waar een meer met een monster met tentakels voor ligt, etc., etc., etc.
Bij meer dan veel momenten is het niet veel meer dan een zwak doorslagje van een Reader's Digestversie van Tolkien.
Maar hier en daar zitten er glimpsen van wat zou mogelijk zijn, en zelfs van in het begin is de wereld absoluut niet zwartwit. Er is bijvoorbeeld uiteraard de schlechte schlechterik, Shai'tan, maar zowel de Aes Sedai als de Children of the Light vechten er tegen, en allebei zijn geïnfiltreerd, en geen van beiden zijn een monolitisch blok.
Ik herinner me dat ik de boeken gekocht heb toen ze uitkwamen en dat ik ze na een tijd niet verkeerd vond, maar ik vrees dat ik ergens na boek 7 of 8 gestopt ben met ze te lezen. Dat was denk ik na anderhalf boek waar er praktisch niets gebeurd was.
Ik ben ze wel blijven kopen, met de bedoeling ze dan eens allemaal te herlezen als de reeks klaar zou zijn, en ik heb ze staan tot boek 11, Knife of Dreams (2005). En dan is Robert Jordan gestorven en zag ik het helemaal niet meer zitten.
Maar! Brandon Sanderson heeft de fakkel overgenomen, en heeft hij er met de notities van Jordan een – hoor ik van overal – mooi einde aan geschreven. Op nauwelijks drie boeken.
En voilà, nu heb ik de reeks helemaal, alle veertien boeken, en dus dacht ik: lezen die handel.
Het eerste boek trekt eerlijk gezegd niet op bijzonder veel, maar ik herinner me we dat het beter werd voor het nog slechter werd, dus ik zie het voorlopig wel nog zitten. :)
Ai ai ai. Het tweede boek is wellicht beter dan het eerste boek, maar dat zegt niet enorm veel.
Okay, het is iets minder voorspelbaar. Maar het blijft echt wel niet zo goed. Het leest als een boek dat geschreven is door een auteur die denkt te weten wat tienermeisjes graag lezen. Ik vrees dat wat tienermeisjes écht graag lezen niet zo heel hard verschillend is van wat ik graag wil lezen: goed geschreven boeken, met een degelijk verhaal, en met geloofwaardige personages.
Er was een soort liefdesdriehoek in het vorige boek, dat ik in dit boek uitgebreid naar een liefdes, euh, vierhoek? piramide? Alina is al van toen ze kind was verliefd op Mal, ze voelt zich onweerstaanbaar aangetrokken door de eeuwen- en eeuwenoude Schlechterik, en er hangt electriciteit in de lucht tussen haar en Nikolai, de jongste zoon van de koning van Ravka.
Zucht.
Ik ben het eens met wat ellexamines op Goodreads zegt:
The problem is the narrative of this book just will not let this series get as dark as it deserves to be. This series is one about awful characters doing awful things in which the lead is basically slowly losing her humanity and the villain is maybe possibly doing it for the right reasons and the love interest is insecure and the princes are shitty and really, no one is doing the right thing, and certainly not for the right reasons. But it refuses to let itself be this. I keep feeling Bardugo come thiiis close to inner darkness and antihero power and then shying away.