Ik weet niet hoe het met u zit, maar ik heb bij “memoires” altijd het beeld van een dik, dik boekwerk, met een uitgebreide index. Niet zo bij deze memoires van Luc Van der Kelen, grote meneer in de journalistiek, twintig jaar lang auteur van dagelijkse opinie bij Het Laatste Nieuws, gerespecteerd in Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
Koning Albert II en zijn vijf premiers belooft een leven in de Wetstraat en memoires van een commentator, maar op hier en daar glimpsen na komen we niet zo enorm veel te weten over de auteur – een heel klein beetje over het begin van zijn loopbaan, en uiteraard dat hij met alle protagonisten (op één mysterieuze na, waar hij de naam niet van wil zeggen) kan en kon spreken.
De kapstok zou volgens de titel van het boek Koning Albert II moeten zijn, maar soms voelt het aan alsof de rode draad Bart De Wever is: hij komt al ter sprake op bladzijde twee, en de allerlaatste zin op bladzijde 229 gaat over de fundamentele incompatibiliteit van nationalisme met democratie. Het stoort me niet, nu in begin 2014, maar ik vraag me af of het het boek niet erg gedateerd zal doen lijken binnen een aantal jaar. Of een aantal maanden, zelfs.
Kapstok en rode draad: ‘t zijn woorden die van toepassing zijn. Het stoorde me niet, maar Van der Kelen springt van de hak op de tak. Wie een beredeneerd discours of een doorwrochte analyse verwacht, zal moeten hopen op een uitgebreider en minder chaotisch boek dan dit. Dit voelt eerder aan als een kruising tussen een reeks opiniestukken en een soort fireside chat van een man die veel meegemaakt heeft, en die daar graag nog eens over vertelt.
En hij is op een enkele uitzondering na (en uiteraard op Bart De Wever en N-VA na) verrassend mild: zijn vijf premiers zijn mensen, die stuk voor stuk hun best doen en respect verdienen, maar die stuk voor stuk ook steken laten vallen.
Dehaene was een visionair, die zich boertiger voordeed dan hij was, die stomweg over de Dioxinecrisis is gevallen, en die in zijn najaren verschrikkelijk hard geroeid heeft met de riemen die hij had voor Dexia en andere. Verhofstadt was gedreven, enthousiast, vernieuwend, en enorm boeiend, verloor de pedalen met De Gucht en het migrantenstemrecht, maar vond een nieuw leven in Europa.
Voor Leterme is hij misschien wel het meest kritisch: ja, was een enorm plichtsbewuste harde werker, en ja, er is begrip voor, maar toch: de manier waarop de CVP zich ten allen prijze uit de oppositie wou klauwen, heeft het land jaren verlamd en de N-VA aan de macht gebracht. Leterme's beleid was geen slécht beleid, het was gewoon géén beleid. En daar ligt de oorzaak van veel van de miserie sindsdien.
Herman Van Rompuy was nog geen jaar premier – een premierschap waar hij zelf van zegde: ik wil zo weinig mogelijk doen – en dus is er niet al te veel over te vertellen. Zeer intelligent, zeer grappig, en zeer gevaarlijk, volgens Van der Kelen. En perfect voor de job van president van Europa.
Di Rupo, tenslotte, krijgt van Van der Kelen misschien wel de meest gepassioneerde verdediging, zelfs al verliest zijn regering onvermijdelijk de pedalen nu de verkiezingen in aantocht zijn: misschien te veel een twijfelaar, misschien een te zachte heelmeester, maar de man die veruit het meeste risico nam van allevijf, door premier te worden.
Een boek vol mijmeringen. Van hoe het was, en hoe het misschien anders had gekund. Ik vond het een uur of twee aangename lectuur, zelfs al bleef ik wat op mijn honger zitten, dat het allemaal wat diepgaander en grondiger had gemogen. En dat ik eigenlijk graag wat meer te weten was gekomen over Van der Kelen zelf: die “een leven in de Wetstraat” in de titel had mij daar wel benieuwd naar gemaakt.
[Met dank aan Uitgeverij Manteau en bol.com om mij het boek gratis op te sturen, ha!]
James Bond en Fellini en Europese films anno 1959, deze keer. Dracula, die zich na de Eerste Wereldoorlog wat teruggetrokken had, en in de Tweede Wereldoorlog dacht ik niet veel meer gedaan had dan officieel de kant van de geallieerden te kiezen tegen Hitler, leeft nu écht teruggetrokken in de buurt van Rome.
Tot nu, want zijn huwelijk met de Moldavische princes Asa Vajda wordt aangekondigd, en le tout, euh, tout le monde is uitgenodigd in Rome.
En dan –verrassing– worden er vampieren vermoord. Door, blijkbaar, een niet-vampier, een onmenselijk sterke Rode Beul. Kate Reed op onderzoek, Geneviève op het toneel, Penelope als ondertussen minofmeer-majordomo van Dracula: leuk en een paar zeer goede stukken, maar niet erg veel meer dan dat.
(In de uitgave die ik las, zat ook nog een bonus-appendix-novelle, die zich in 1968 afspeelt. Onderhoudend.)
...and another one down.
Jaha: ‘t is Abercrombie. Die niet in happy ends doet zonder bittere pillen en waar de wereld niet zwart-wit is.
We zijn weer wat later, en er komt nog een nieuw personage bij, naast Yarvi, Thorn en Brand. Skara is het enige niet-vermoorde lid van een koninklijke familie, en ook zij gaat van zero naar hero.
Het is helemaal duidelijk geworden dat het een post-apocalyptische wereld is (totaal met stralingsziekte en jodiumpillen!), waar wij de ‘elfen' zijn die de wereld (en God) gebroken hebben – maar uiteindelijk is dat niet eens zo belangrijk, in het grotere beeld.
De gebeurtenissen van boek één en boek twee komen tot een apotheose en een logische conclusie, en Yarvi is veel moreel ambiguër dan een mens zou verwachten van een boek dat voor tieners in de markt gezet wordt.
Waarbij nog maar eens duidelijk wordt dat het niet allemaal drek van het genre Harry Potter moet zijn. Zeker, ‘t is niet totaal onvoorspelbaar, maar het is degelijk uitgevoerd.
Zeer aangeraden, ook voor de tieners in uw leven.
Polly heeft een ingebeeld vriendje. Een irritant ingebeeld vriendje, waarvoor op restaurant een plaats extra moet gezet worden, dat mee moet als de familie op uitstap gaat, een speelkameraadje dat eigenlijk vooral lijkt gebruikt te worden om haar ouders mee te irriteren.
En na een tijdje verdwijnt het ingebeeld vriendje weer, zoals dat de neiging heeft te gebeuren met ingebeelde vriendjes.
Een tijd later lijkt het alsof Matthew ook een ingebeeld vriendje heeft, maar dat is wel helemaal anders. Het stelt hem rare vragen (waar bevindt de Aarde zich ergens?), het heeft opmerkingen over de primitiviteit van de nieuwe auto van zijn vader, de inefficiëntie van raketten: yep, ‘t is een alien.
Een leuk kort verhaal van John Wyndham, de mens van de Triffids.
Superman als hij zou neergestort zijn in het Verenigd Koninkrijk.
Urgh. Het enige écht slechte dat ik deze vakantie gelezen heb. Maar ‘t is dan ook meteen heel erg slecht. Kim Johnson en John Cleese doen een slechte parodie van een slechte parodie van een slechte parodie van derdeknoopsgatdingen die zelfs in 1978 al beschamend passé zouden geleken hebben.
Afvoeren, en wel snel.
Oh zucht. Ik herinnerde me tijdens dit boek waar ik de auteur van kende. Robert J. Sawyer was ook al verantwoordelijk voor het afgrijselijke [b:Calculating God 264950 Calculating God Robert J. Sawyer https://images.gr-assets.com/books/1423491114s/264950.jpg 2207588].Dit boek werd genomineerd voor een Hugo. On-ge-loof-lijk. Ergens in het begin, na een paar verbijsterend slechte hoofdstukken, heb ik besloten het derde boek ook te lezen. Niet omdat ik wil weten waar het naartoe gaat (dat kan ik wel vermoeden, het derde boek heeft Hybrids, wohohohow), maar omdat dit leest als een soort slow-motion treinongeval.Slecht. Maar echt slecht. En echt twijfelachtig van gedachtengoed. Een verkrachter letterlijk castreren? Niet alleen een goed idee, de persoon zelf wordt er ook gelukkiger van. Privacy? Voor mensen die iets te verbergen hebben. Mensen zijn slecht, neanderthalers zijn goed.En slechte sexscènes.Op naar het derde boek!
Iedereen stak heel zijn leven in de cloud, tot de meest intieme details, in de zekerheid dat het wel veilig zou zijn. En dan regende het veertig dagen en veertig nachten geheimen en persoonlijke gegevens, en was de hele wereld zijn onschuld en illusies kwijt.
En nu leven we, tientallen jaren later, in een wereld zonder internet. Waar privacy en persoonsgegevens het hoogste goed zijn, iedereen minstens één andere identiteit heeft, en “paparazzi” (een combinatie van journalist en privé-detective) uitgespuwd worden.
Een fijne premisse, en ik vertrouw Brian K. Vaughan nogal, dus heb ik hem en zijn maten wat geld toegestopt via hun website om het eerste nummer van The Private Eye te kopen.
It's a detective story set in 2076, when everyone in the United States has a secret identity. Our protagonist is a member of the paparazzi, outlaw private investigators who dig up the kind of personal dirt no longer readily available through search engines. It's a mystery with lots of masks, but no superpowers. We know how the story ends, and we think it will take about 10 issues to get there.
Toen Robert M. Price nog een Bobje M. Price was en nog geen theoloog en New Testament Minimalist, was hij al een fan en kenner van Lovecraft. Dat is niet geminderd met de jaren: hij blijft een autoriteit, en kijk nu: hij heeft sinds kort naast zijn Bible Geek en Human Bible ook een Lovecraft Geek-podcast. Ik heb er al een halve aflevering van beluisterd, en jawel: instant classic. Hij heeft mij op een half uur al pointers naar een paar maand leesvoer gegeven, de schelm.
Wel niet naar dit boek, want daar kwam ik vandaag helemaal per toeval op.
U-29 is een stripversie van The Temple, zo ongeveer het eerste gepubliceerde verhaal van Lovecraft. Eerste Wereldoorlog, een Duitse onderzeeboot heeft net een Brits schip doen zinken en de overlevende opvarenden in hun reddingsboten ook gekelderd. Als de onderzeeër na een duik weer boven komt, zien ze dat een lijk vastgeklampt zit op het dek. Ze vinden op het lichaam een vreemd ivoren beeldje, en dan begint er vanalles verkeerd te gaan.
Vintage Lovecraft, niet verkeerd van adaptatie (if anything: te slaafs gevolgd). Maar het kan niet tippen aan het origineel.
Jamaarja, dat is valsspelen hé, Mike Lee: ‘t is geen anthologie en ‘t is geen novelle, ‘t zijn gewoon twee verhalen van elk 200-of-zo bladzijden, elk afwisselend een hoofdstuk.
Zo ongeveer het enige dat de twee verhalen bindt, is dat het over de Dark Angels gaat. En voor de rest heeft het een geen neerslag op het ander, of omgekeerd.
Verhaal één is een onmiddellijk vervolg op Descent of Angels, waar op het einde Luther (en Zahariel en een resem anderen mee) naar Caliban gestuurd werden. Het begint met de hoop dat ze weldra weer zullen opgeroepen worden om mee te vechten, eerder dan niet veel meer te doen dan de industrialisering van Caliban zien gebeuren en nieuwe recruten trainen, maar na een paar jaar wordt duidelijk dat ze eigenlijk quasi-verbannen zijn.
Fast forward 50 jaar, en er blijken spanningen te zijn en rebellen onder de inboorlingen van Caliban; wat zou daar allemaal achter kunnen zitten, ra ra, zou er misschien iets van Chaos of Warp-dings zijn? Zahariel op onderzoek!
Verhaal twee heeft het over een kleine groep space marines onder leiding van hun primarch, Lion El'Jonson, die een cruciale industriële installatie (enfin ja, een forge world, maar ‘t komt op ‘t zelfde neer) uit de handen van de troepen van Horus probeert te houden.
Onverwacht verraad, en dan een gevecht against overwhelming odds, en op het einde een twist: ‘t is allemaal redelijk par for the course, ondertussen.
Ik was in een ander boek aan het lezen, en daar werd gesproken over Indo-Europees, en dat het boek van Benjamin Fortson de moeite waard zou zijn.
Niét gelogen.
Dit is een machtig interessant werk. Zeer grote stukken gingen helemaal over mijn hoofd. Niet omdat het niet duidelijk was of onvolledig, maar zuiver omdat ik het boek gelezen heb als een boek, terwijl het even goed (of beter, eigenlijk) als een cursus gelezen kan worden. Ik vermoed dat mensen die dit moeten studeren op de universiteit niet enorm veel verder moeten zoeken om een uitstekende uitvalsbasis te vinden voor alles wat Indo-Europese taal en cultuur is.
Het begint met het boeiende verhaal van de reconstructie van (proto-)Indo-Europees, de taal, de cultuur, de regio van oorsprong, en gaat dan op alle takken van het Indo-Europees in. Met telkens voldoende informatie om meer dan op weg te zijn, een geannoteerde literatuurlijst, een lijst van termen zeker te onthouden en oefeningen en mogelijke examenvragen.
Ik ben er redelijk gerust in dat als ik dit als handboek had gelezen en er een paar maand over gedaan had in plaats van een paar dagen, ik ernstig veel zou geweten en onthouden hebben over de materie.
Ter illustratie: oefening één van hoofdstuk één:
Memorize the names of all the branches of the IE family, and the names and filiations of the extinct languages in figure 1.1
Based on §13.13 and your knowledge of PIE and Latin sound changes, into which of the four conjugations would the following PIE athematic verbs have fallen?
- *bleh1-ti ‘weeps'
- *bheh2-ti ‘speaks'
- *neh1-ti ‘sew'
Imagine that you are the proud discoverer of a hitherto unknown ancient IE language belonging to a hitherto unknown branch of the family. Your task is to report your discovery to the scholarly world. Describe your language, including at least the following information:
- The date of the texts) you have found and the place of discovery;
- The outcomes of all the PIE sounds — consonants, vowels, and diphthongs – in your language. Include at least two sound changes that are conditioned, ie., that happened only in particular phonetic environments (some of the conditioned sound changes that weve talked about are rhotacism in Latin, umlaut in Germanic, Verners Law, and palatalization. Be sure to specify what the phonetic environments were (beginning of a word, between vowels, before a front vowel, wordfinally, etc. etc.);
- The outcomes of these PIE forms: *ph2tḗr ‘father', *mātēr ‘mother', *bhrātēr ‘brother, *su̯esór ‘sister', *pods, *ped ‘foot', *mūs- ‘mouse', *kwel- ‘to turn', *h3erbh- ‘transfer' to another sphere of ownership', *k̂léu̯os fame, *u̯lkwos ‘wolf', *̑gheimōn ‘winter', *sneigwh ‘snow'
- A brief description of the nominal system, including: what cases are preserved; what numbers; what genders; the general fate of athematic and thematic nouns;
- A brief description of the verbal system, including: what tenses are preserved; what numbers; the general fate of athematic and thematic verbs, of the aorist, and of the perfect;
- The paradigm in the singular and 3rd plural of the descendant of *h1es- ‘be' in the present tense, *bher- ‘carries' in the present tense, and *u̯oide ‘knows';
- A sample text in your language of a dozen words, including at least half that have an IE etymology and are different from the ones you give in (3) above;
- Some brief remarks about the culture, mythology, society, etc. of the people that spoke your language.
Mark Millar is geen verkeerde schrijver, en ik lees zijn boeken al lang met veel plezier.
Supercrooks is een verhaaltje in een universum zoals Superior, Nemesis, Kick-Ass en andere: superhelden en superschurken, maar geen karakters die we kennen van ergens anders. En op de een of andere manier menselijker dan we vaak gewoon zijn.
Carmine, een oude old-school superslechterik (van het genre geen krachten en enkel een ray gun om te vechten) die al jaren niet meer vecht doet een misstap: hij probeert een casino te bestelen, en dat loopt verkeerd af.
Hij krijgt een ultimatum: verzamel 100 miljoen dollar, of anders. Hij was in zijn tijd zo'n beetje de mentor van iedereen die iemand was, en gaat om hulp bij zijn oude poulain Johnny Bolt, die net na nog maar eens vijf jaar uit de gevangenis komt en die het net aan het proberen goed maken was met zijn lief.
...en die meteen een plan bedenkt om aan het geld te geraken: verzamel een hele groep slechteriken en doe een slag in het buitenland. In Spanje, want wie heeft al ooit gehoord van een Captain Spain?
Kluten en esbattementen, een leutig verhaaltje en een leutig einde. Meer moet dat soms niet zijn.
Norman Osborne is schielijk komen te gaan, en een schimmige Crime Master heeft de New Yorkse onderwereld overgenomen. Peter Parker is reporter bij The Daily Bugle, zijn vriend Robbie Robertson is dat bij The Negro World. Robertson wil een interview doen met Doctor Otto Octavius, de meest briljante bioloog van het land, die een hoofdkwartier heeft opgezet op Ellis Island.
Met vreemde dierenproeven, en hola kijk nu, we krijgen voorafspiegelingen van nazi-experimenten en hop! het spel zit op de wagen.
Peter Parker blijft anders dan anders, de wereld blijft interessant — yep, het vervolg op Spider-Man Noir bevestigt: dit is een universum waar ik graag meer zou uit lezen.
Het einde van het verhaal, en terwijl ik het aan lezen was, dacht ik meer dan eens hoe toepasselijk het einde wel was.
Helemaal in het begin van het boek wordt Olaf (voor het eerst, trouwens) meteen doorzien. Ze komen terecht op een eiland waar een soort welwillende dictator geen dictator is maar enkel ‘vriendelijke suggesties' heeft, die dan best wel gevolgd worden. Hij verbant zowat alles dat interessant of stimulerend zou kunnen zijn naar een andere kant van het eiland, en voor de rest leven de mensen een saai leven, met allemaal dezelfde gewaden, en elke dag hetzelfde saaie eten.
De kinderen vinden op het eiland, in het taboe-deel, een lange geschiedenis van het eiland, met de titel A Series of Unfortunate Events, geschreven door een opeenvolging van personages die wel al dan niet tegenkwamen — hun ouders, onder meer.
En alles wordt duidelijk. En er is een einde dat een einde is maar niet echt. En het is schoon. Ik vond het laatste boek het beste van de reeks.
De Baudelaires komen terecht in de Queequeg, de duikboot van Captain Widdershins en zijn stiefdochter Fiona. Klaus probeert te achterhalen waar de suikerpot van V.F.D. zou terechtgekomen zijn door de waterstromen te analyseren, en denkt dat hij in de Gorgonian Grotto zou kunnen terechtgekomen zijn. Daar leeft een zeldzame dodelijke paddestoel, de Medusoid Mycelium. Shenanigans, de kinderen zitten in de grot, vinden niets, Sunny wordt besmet, ze geraken ternauwernood terug, Olaf heeft zijn eigen duikboot, Sunny op het laatste moment gered, telegram van Quigley dat er een V.F.D.-afspraak is in Hotel Denouement, en dat ze de dag daarvoor op het strand moeten zijn waar hun verhaal begon. Daar aangekomen, zien ze Kit Snicket, die ze meeneemt in een taxi.
Ayup, de eerste keer op elf boeken dat er min of meer een happy end is.
Klaus en Violet slagen erin om hun val te breken, komen in een grot terecht waar een groep sneeuwscouts zit — met onder meer Carmelite Spats en een jongen met een sweater die ze helpt te ontsnappen naar het hoofdkwartier van V.F.D. Ondertussen wordt Sunny verplicht om te koken voor Olaf en Esmée en de andere slechteriken. Het hoofdkwartier van V.F.D. blijkt recent afgebrand te zijn, en de jongen met de sweater Quigley Quagmire, de derde van de drieling die ze dachten dood te zijn. Shenanigans, Klaus ontdekt dat er een zeer belangrijke suikerpot was die in het water gesmeten is, de kinderen zetten een val voor Esmée maar bedenken op het laatste moment dat ze op die manier zélf slechteriken worden, nog shenanigans, de kinderen redden Sunny en ontvluchten op een bevroren rivier, maar Quigley verdwijnt in de verte.
De Baudelaires komen toe in Caligari Carnival, waar onder meer drie freaks “optreden”: Hugo met een bochel, Kevin die ambedixter is, en Colette de contortionist. De kinderen verkleden zich als een siamese tweeling (Klaus en Violet) en als Chabo the Wolf Baby (Sunny). Ze komen Madame Lulu tegen, een waarzegster die eigenlijk waarzegt op basis van een schat aan knipsels en artikels en informatie. Count Olaf besluit dat een freak aan de leeuwen zel gevoederd worden. Hugo, Kevin en Colette besluiten (na wat prompting van Esmée) aan de kant van Olaf te staan, ondertussen ontdekken de kinderen dat er misschien een overlevende ouder in de Mortmain Mountains zit, shenanigans, het circus brandt af en de enige manier voor de Baudelaires om naar de Mortmain Mountains te raken, is meerijden met Olaf, in een caravan achter zijn auto. En dan neemt Olaf Sunny mee, laat Klaus en Violet in de caravan, en snijdt het touw tussen de auto en caravan door, op een steile bergweg.
De Baudelaires worden naar een kostschool gestuurd, de Prufrock Preparatory School. Ze ontmoeten er een gemeen kind, Carmelia Spats, Vice Principal Nero is ook een akelig mens maar hij belooft Count Olaf ver weg te houden. En dan komt er een nieuwe turnleraar, Coach Genghis, die ze meteen herkennen als Graaf Olaf maar niemand anders. Ze hebben ook vrienden gemaakt, de Quagmire-drieling (ouders en 1/3 van de drieling ook overleden in een brand). Shenanigans, Coach Genghis die de Baudelaires de hele nacht laat rondjes lopen en Nero die Sunny bureauwerk laat doen, de Quagmires die zich vermommen als Klaus en Violet, uiteindelijk valt Olaf door de mand, maar hij ontsnapt met de Quagmires.
Net voor ze verdwijnen, roept Duncan Quagmire dat de Baudelaires in zijn notities moeten kijken, en iets van V.F.D. Maar Olaf steelt de notitites en de kinderen moeten op zoek naar een nieuwe voogd.
Deel één deed even denken dat het Harry Potter In China-maar-dan-niet-écht-China zou worden, maar het werd redelijk snel duidelijk dat het niet dát soort boek was. Dat het een hervertelling van de Tweede Chinees-Japanse Oorlog, maar dan alsof het honderd jaar eerder was in een andere wereld, met ook magie en sjamanen en alles.
Deel twee gaat op datzelfde elan verder. Het hoofdpersonage is een tiener, en dus verwacht een mens ergens dat er toch iéts van romance zou in de lucht hangen. Er zijn twee mogelijke kandidaten voor een relatie met Rin: één persoon die eigenlijk al dood is (maar dat belet niet noodzakelijk iets in boeken zoals dit) en één persoon die in boek één haar aartsvijand is (maar ook dat belet niet noodzakelijk iets).
Niets van: Rin is diep getraumatiseerd (zoals iemand die uit verdriet en woede een massamoordenaar werd wel eens kan worden), is totaal verslaafd aan opium, en sluit een pact met (de vader van) haar voormalige aartsvijand. Die man heeft het plan opgevat om de Keizerin van haar troon te stoten en het land om te vormen naar een soort democratie.
Hij hoopt daarbij hulp te krijgen van de Westerlingen.
Ik verklap niet veel als ik zegt dat ook dit boek niet zo goed afloopt. Maar ik vond het wél veel beter dan het eerste boek. Volwassener, en zonder dat mossel-noch-vis-begin: het is meteen duidelijk dat het menens is, en dat het niet om sprookjes gaat.
Ik lees al graag eens over alternatieve geschiedenissen en tijdreizen. Daarom waarschijnlijk dat dit op mijn lijstje te lezen boeken stond. Ik weet niet meer precies hoe of wanneer het er op gekomen was, maar de toevalligheden van de zaken hadden ervoor gezorgd dat dit het volgende boek in de rij werd.
Het begint veelbelovend, meer als een kortverhaal dan iets anders, met tijdreizigers die voor zover ik begreep voor de leute gingen kijken hoe de ramp met de Hindenburg eigenlijk gebeurd was. (Niet dat we dat ondertussen niet redelijk goed weten, maar alla.)
En dan gebeurt die ramp niet. Ahem. Probleempje. Bij het terugkeren naar hun tijd, blijkt dat de Tweede Wereldoorlog niet is gebeurd zoals hij in onze tijdslijn gebeurd is. Volgen: nog wat reizen door de tijd, histories met mysterieuze “engelen” die interventies doen, veel in-jokes voor sciencefictionlezer (of eerder -schrijvers, denk ik eigenlijk), een hele reeks dingen te onwaarschijnlijk voor woorden, en uiteindelijk neen, niet echt een goed boek.
Wel onderhoudend en snel gelezen, en er zijn ongetwijfeld een paar degelijke aflevering van iets als Sliders uit te halen, of een hele reeks tienerboeken. Maar een beetje te mager om goed te zijn.
Yay, 't is fantasy en yay! 't is eens in een totaal andere soort wereld dan anders!
R.F. Kuang komt uit China, en schrijft een verhaal dat heel erg lijkt op Chinese geschiedenis.
Rin is een wees. Ze woont bij een koppel in het zuiden van het Nikara-rijk en wordt er net niet mishandeld. Ze dreigt uitgehuwelijkt te worden; om daaraan te ontsnappen neemt ze deel aan de Keju, een examen dat over het hele land gehouden wordt en waar kinderen normaal gezien gelijk tien jaar voor studeren. Zij doet het op twee jaar, en niet alleen slaagt ze, ze haalt de beste punten van de hele provincie.
So far so cliché.
Door haar hoge punten mag ze naar Sinegard, de beste school van het land, in de hoofdstad. Daar is ze zowat de enige die niet van adel is en moet ze vele keren meer haar best doen dan de anderen.
So far so still cliché.
Het is moeilijk een equivalente datum te plakken op het verhaal. In het begin van het verhaal had het even goed het equivalent van het jaar 100, het jaar 1000 of het jaar 1900 kunnen zijn: Nikara is een enorm land dat in zijn lange geschiedenis maar een paar keer echt verenigd is geweest; er is een nominale keizer(in) maar het zijn vooral strijdende krijgsheren die de macht hebben; er is dat Japan-achtig eiland in het oosten, steppenvolkeren in het noorden en Nikara is vooral zeer afgesloten van de buitenwereld.
En dan horen we, diep in het boek, dat er ver weg in het westen technologisch veel verder geavanceerde veel grotere blonde monotheïsten leven. En wordt het zeer snel duidelijk dat Nikara, ondanks zijn rijke geschiedenis en enorme trots, eigenlijk al eeuwen lang oorlog na oorlog verliest, en technologisch helemaal achter is ten opzichte van het westen. Dat brengt het allemaal naar voren, naar de moderne geschiedenis van China.
Ik had mij al voorbereid op een soort coming of age-gedoe met wat krachten leren en wat magie hier en daar, genre Harry Potter — maar neen! Zowat de eerste helft van het boek is de aanloop naar het eerste jaar en dat eerste jaar zelf, maar nog vóór we aan 50% van het boek zitten, is de hele situatie al ontploft, zijn er drie jaar opleiding voorbij en valt de Mugen-federatie (het equivalent van Japan) Nikara binnen.
De leraars van de school zijn allemaal generaals geworden, en oh ja: Rin is ondertussen een sjamaan geworden en kan met goden communiceren (ik vereenvoudig, het is veel boeiender in het boek). En we krijgen basically een hervertelling van de tweede Chinees-Japanse oorlog als die met technologie van honderd jaar eerder was gebeurd.
Ik had dat absoluut niet verwacht. Voor hetzelfde geld was dit Harry Potter In China geweest, met een boek per jaar en ontluikende romantiek en alles. Quod non, dus.
Ik vond het goed, maar nu ook niet ongelooflijk goed. Ik kijk wel uit naar het vervolg.
(En trouwens ook content dat het niet zoals sommige andere boeken van moderne Chinese auteurs is: het is wel degelijk in het Engels geschreven en niet van dat overduidelijk vertaald Chinees — ik kijk naar jullie, Liu Cixin en Ken Liu).
Robert E. Howard: ik lees dat graag. Hack clash smijt stamp uit de jaren 1930, en toch nog leesbaar, in tegenstelling tot veel pulp van die periode. Howard deed niet echt mee aan cowboy met witte hoed goed, cowboy met zwarte hoed slecht: zijn helden hebben hoeken af, en ‘t is lang niet altijd allemaal duidelijk.
Hawks of Outremer is van vóór Conan, maar hoofdpersonage Cormac FitzGeoffrey is wel redelijk zwaar een voorspiegeling van Conan. Niet in een mythisch land twaalf eeuwen geleden maar in de periode van de Derde Kruistocht, geen Cimmeriaan maar een half-Noorman half-Celtische krijger.
Het verhaal doet er niet echt heel erg hard toe: Cormac is op weg naar Antiochië, komt te weten dat zijn maat Gerard doodgeslegen is wegens wellicht een vrouwenhistorie, en besluit (hoe zoudt ge zelf zijn) wraak te nemen.
Cormac moet het helemaal op zijn alleen doen, wegens dat er net een fragiel bestand tussen Saracenen en Europeanen was en dat het niet de bedoeling was dat één dode de oorlog zou doen opflakkeren. Cue moord en doodslag, zonder ommezien of aflaten, tot zelfs in de tent van hoofdsaraceen Saladin.
Een avonturenboek voor scholieren, maar ook geestig voor ouders van scholieren.
Het was de bedoeling een kortverhaal te schrijven, zei Neil Gaiman in zijn nawoord, maar toen werd het plots een novelle. Een boekje en geen boek, want serieus: 192 bladzijden, dat is toch wel echt heel erg weinig.
Een goed boekje, daar niet van. Niet dat het echt verrassend of zo was: “standaard” Gaiman-mythologie met weerhaken in ‘s mensens gevoelens. Een beetje Neverwhere, een beetje Stardust, en een redelijke schep Sandman. Dat laatste vooral: ik had voortdurend de indruk dat het een story arc uit Sandman had kunnen zijn.
En dat is absoluut niet verkeerd. Gaiman gewoontjes is nog altijd uitstekend. Dit is kort, to the point, maar venijniger en volwassener dan het op het eerste zicht lijkt. En het had natuurlijk vele keren langer kunnen zijn, maar dan was het niet half zo goed geweest, denk ik.
Het hoofdpersonage moet ergens midden fo eind de 40 zijn. Hij komt net van vermoedelijk een begrafenis (zijn vader? moeder?), hij keert terug naar waar hij woonde als hij klein was. Het huis is al een tijd afgebroken en de grond verkaveld. Hij rijdt een beetje verder, tot op het einde van de laan, waar nog altijd de boerderij van de Hempstocks – grootmoeder, moeder en Lettie, dochter van elf – staat.
En dan herinnert hij zich wat er gebeurde toen hij zeven was. En dat de vijver écht een oceaan op het einde van de laan is, en de Hempstocks niet wat ze lijken.
Jazeker: dit is een sprookje dat ook door tieners kan gelezen worden, maar zij staan nog te dicht op hun verleden. Het venijn zit hem in de heimwee: ik ben ongeveer zo oud als de protagonist, en soms komt het behoorlijk hard aan.
Moeder moet naar een conferentie, een toespraak over hagedissen doen. Vader is alleen met de kinderen, en hij heeft een lijst gekregen van wat hij moet doen en niet mag vergeten: de kinderen moeten naar koor en orkest op zaterdag, vioolles woensdag, er zit avondeten in de diepvries voor elke dag dat ze weg is, de reservesleutel ligt bij de buren, maandag komt de loodgieter en niemand mag het toilet boven gebruiken tot hij geweest is, de goudvis moet eten krijgen. Oh, en er moet ook melk gehaald worden.
De eerste avond loopt het al een beetje mis: het ontdooien lukt niet zo goed, en dus gaan ze ze maar bij de Indiër en krijgen de kinderen chocomelk voor ze in bed kruipen.
Toen was er nog melk.
Zaterdagochtend is er géén melk meer, en dus gaat vader naar de kruidenier om de hoek om een fles melk.
Hij blijft even weg — misschien een kwartier, misschien twintig minuten — en als hij terugkomt, willen de kinderen natuurlijk weten waarom hij zo lang weg bleef. Was hij misschien blijven babbelen met iemand die hij kende en was hij de tijd uit het oog verloren?
Neen, natuurlijk niet. Hij had de fles melk gekocht en hij was op weg naar huis, en toen hoorde hij een geluid boven hem en dan werd hij plots door een vliegende schotel naar boven gezogen — gelukkig had hij de melk in de zak van zijn mantel gestoken.
Zo begint Fortunately, the Milk. Een meer dan herkenbare situatie: vader die kinderen iets wijs maakt. En dan niet opgeeft als er inconsistenties zijn (“hoezo, piranha's in de zee? dat zijn toch zoetwatervissen”) maar er gewoon nieuwe dingen rond vertelt.
Aliens, piraten, een tijdreizende stegosaurus, een vulkaangod — ideaal om voor te lezen aan kinderen, denk ik: een fantastisch verhaal met prachtige tekeningen erbij (ik had de VS-versie vast met illustraties door Skottie Young van de Oz-comics).